P2 Los verbos regulares

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

¡Bienvenidos!

Hoy es el miércoles 23 de noviembre

El programa de hoy

¿Qué te acuerdas?

Gramática: regelmatige werkwoorden

Trabajar independientemente

¡Quiz!

¿Qué te acuerdas de la familia?

Wat betekent HERMANOS?

1. Broers
2. Zussen
3. Broer & zussen
4. Ooms

Je hebt 4 dochters en 1 zoon.
Zijn dat jouw HIJOS of HIJAS?

1. Hijos
2. Hijas

De dochter van je tante is je ...

1. Primo
2. Prima
3. Sobrino
4. Sobrina

De zoon van je broer of zus is je ...

1. Primo
2. Sobrina
3. Sobrino
4. Hermano

De dochter van jouw dochter is je ...

1. Hija
2. Sobrina
3. Prima
4. Nieta

Gramática: regelmatige werkwoorden

In het Nederlands eindigen hele werkwoorden altijd op -en

dansen

werken

fietsen

--> Wat is de stam van het werkwoord?

Regelmatige werkwoorden

In het Spaans zijn er maar liefst 3 verschillende uitgangen:

-AR (hablar, llamar, estudiar etc.)

- ER (comer, beber etc. )

- IR (vivir, escribir etc.)

Regelmatige werkwoorden

Als je deze werkwoorden wilt vervoegen, dan moet je de de uitgang (-ar, -er of -ir) wegstrepen, zodat de stam overblijft:

hablar --> hablar --> habl

comer --> comer --> com

vivir --> vivir --> viv

--> Achter de stam plak je vervolgens de juiste uitgang!

HABLAR - PRATEN

Yo habl o	Ik praat
Tú habl as	Jij praat
Él/ella/Usted habl a	Hij/zij/U praat
Nosotros/as habl amos	Wij praten
Vosotros/as habl áis	Jullie praten
Ellos/ellas/Ustedes habl an	Zij praten

COMER - ETEN

Yo com o	Ik eet
Tú com es	Jij eet
Él/ella/Usted com e	Hij/zij/U eet
Nostros/as com emos	Wij heten
Vosotros/as com éis	Jullie heten
Ellos/ellas/Ustedes com en	Zij heten

VIVIR - LEVEN

Yo viv o	Ik leef
Tú viv es	Jij leeft
Él/ella/Usted viv e	Hij/zij/U leeft
Nostros/as viv imos	Wij leven
Vosotros/as vivís	Jullie leven
Ellos/ellas/Ustedes viv en	Zij leven

Trabajar independientemente

Je gaat zelfstandig aan de slag met de volgende oefeningen:

Libro de texto (tekstboek): ejercicios 1 y 2, página 34

Libro de trabajo (werkboek): ejercicios 1 t/m 3, página 22

Wil je graag nog wat meer uitleg en samen de eerste oefeningen maken? --> kom voor in de klas zitten! :)

Vertaal: hij eet

1. como
2. comemos
3. come
4. comes

Vertaal: wij studeren

1. estudiáis
2. estudian
3. estudia
4. estudiamos

Vertaal: jij leeft

1. vivimos
2. vives
3. vivo
4. vive

Nostros (comer) ... a las dos.

1. comemos
2. coméis
3. comen
4. come

Vosotros (vivir) ... en Madrid.

Ella no (hablar) ... mucho.

¡Buen trabajo!