formuleren

formuleren
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Trappen van vergelijking:
wat is goed?
A
boos - bozer - bost
B
boos - bozer - boost

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een correcte zin met trappen van vergelijking?
A
De zon schijnt fel als gisteren.
B
Jij bent beter dan mij.
C
De hond blaft luid.
D
Dit huis is groter dan dat huis.

Slide 3 - Quizvraag

Trappen van vergelijking
domst =
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn de trappen van vergelijking?
A
stellende trap overtreffende trap vergrotende trap
B
vergrotende trap stellende trap overtreffende trap
C
stellende trap vergrotende trap overtreffende trap
D
overtreffende trap stellende trap vergrotende trap

Slide 5 - Quizvraag

Je gebruikt bij de trappen van vergelijking 'als'....
A
als iemand iets minder is dan een ander
B
als iemand iets meer is dan een ander
C
als iets/mensen gelijk zijn aan elkaar

Slide 6 - Quizvraag

trappen van vergelijking
groot-....-....
A
groter- groost
B
grooter-grootst
C
groterder- grootst
D
groter-grootst

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van...?

veel
A
veel, meer, meest(e)
B
meer, minder, meest(e)
C
veel. meest(e), meer
D
veel, meest(e), minst

Slide 8 - Quizvraag

De trappen van vergelijking:
donker- donkerder-
A
het donkerderst
B
Het donkerst
C
het meest donker

Slide 9 - Quizvraag

De trappen van vergelijking:
triest-triester-
A
triestst
B
meest triest

Slide 10 - Quizvraag

De trappen van vergelijking:
gaar-.. - gaarst
A
garer
B
gaarder

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een samengestelde zin?
A
Ik wil nog blijven, maar het mag niet van mijn moeder.
B
Ik wil graag naar huis toe lopen.
C
Wij gaan op de fiets naar school of ik rij met mijn moeder mee.
D
De school had door corona veel lesuitval.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een samengestelde zin?
A
Een zin die meerdere betekenissen kan hebben
B
Een zin met meerdere werkwoorden
C
Een zin met meerdere persoonsvormen
D
Een zin die bestaat uit meerdere zinsdelen

Slide 13 - Quizvraag

Selecteer de samengestelde zin.
A
Omdat mijn schoenen te klein zijn, ga ik nieuwe kopen.
B
Loes maakt haar huiswerk.
C
Ik luister tijdens het leren graag naar muziek.

Slide 14 - Quizvraag

Herken de
samengestelde zin
A
Ik vind het vandaag een fijne dag
B
De kinderen houden niet erg van skaten.
C
Een lange zin is niet altijd samengesteld.
D
Als je de stof herhaalt, onthoud je meer.

Slide 15 - Quizvraag


Wat is de samengestelde zin?
A
Vanuit mijn slaapkamerraam zie ik de maan.
B
Op de tafel staan twee borden met soep.
C
Zij willen het spel graag winnen.
D
De veerpont vaart niet, omdat het stormt.

Slide 16 - Quizvraag