Oefenen zinsdelen

Oefenen zinsdelen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefenen zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm
Als eerst ga je altijd op zoek naar de persoonsvorm. 
Dit doe je door van de zin een vraagzin te maken. De persoonsvorm komt vooraan te staan.
Hij loopt 's ochtends naar school. Loopt hij 's ochtends naar school? 

Slide 2 - Tekstslide

De vogel maakt een nestje in de boom.
A
De vogel
B
maakt
C
een nestje
D
in de boom

Slide 3 - Quizvraag

Kees geeft Gert een kaart.
A
Kees
B
geeft
C
Gert
D
een kaart

Slide 4 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
In sommige zinnen staan er naast de persoonsvorm ook nog andere werkwoorden in de zin. Denk bijvoorbeeld aan het voltooid deelwoord. 
Hij is naar school gelopen.
Is hij naar school gelopen?
Gelopen is een voltooid deelwoord, dus hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 5 - Tekstslide

Maaike heeft een zandkasteel gebouwd.
A
Maaike heeft
B
heeft
C
heeft een zandkasteel gebouwd
D
heeft gebouwd

Slide 6 - Quizvraag

Mijn buurvrouw wil boodschappen doen.
A
Mijn buurvouw wil
B
wil
C
wil doen
D
wil boodschappen doen

Slide 7 - Quizvraag

Onderwerp
Als je de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde hebt gevonden, dan kun je op zoek gaan naar het onderwerp.
Het onderwerp vind je door te vragen: Wie of wat + het werkwoordelijk gezegde?
Hij loopt naar school. 
Wie of wat loopt? Hij

Slide 8 - Tekstslide

Rianne wast de ramen met sop.
A
Rianne
B
wast
C
de ramen
D
de ramen met sop

Slide 9 - Quizvraag

Jim geeft een boodschappenlijstje aan Mohammed.
A
Jim
B
geeft
C
een boodschappenlijstje
D
aan Mohammed

Slide 10 - Quizvraag

Lijdend voorwerp
Als je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp hebt gevonden dan ga je het lijdend voorwerp zoeken. 
Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen:
Wie of wat + het werkwoordelijk gezegde + het onderwerp. 
In mei leggen alle vogels een ei.
Leggen in mei alle vogels een ei? Wie of wat leggen? alle vogels 
Wie of wat leggen alle vogels? een ei

Slide 11 - Tekstslide

Jane en Sofie maken morgen een proefwerk.
A
Jane en Sofie
B
maken
C
morgen
D
een proefwerk

Slide 12 - Quizvraag

Stan geeft zijn spreekbeurt over een leeuw.
A
Stan
B
geeft
C
zijn spreekbeurt
D
over een leeuw

Slide 13 - Quizvraag

Nu alles door elkaar

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
De spin eet een vlieg op.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Mijn spin eet een vlieg op.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De spin eet een vlieg op.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De spin eet een vlieg op.

Slide 18 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Agnes zet de bloemen in een vaas.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Agnes zet de bloemen in de vaas.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Agnes zet de bloemen in een vaas.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Agnes zet de bloemen in een vaas.

Slide 22 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
De burgemeester heeft het lintje vanmorgen doorgeknipt.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De burgemeester heeft het lintje vanmorgen doorgeknipt.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De burgemeester heeft het lintje vanmorgen doorgeknipt.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De burgemeester heeft het lintje vanmorgen doorgeknipt.

Slide 26 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
De directeur heeft drie nieuwe mensen aangenomen.

Slide 27 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De directeur heeft drie nieuwe mensen aangenomen.

Slide 28 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De directeur heeft drie nieuwe mensen aangenomen.

Slide 29 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De directeur heeft drie nieuwe mensen aangenomen.

Slide 30 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Tommie lacht zijn broertje uit.

Slide 31 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Tommie lacht zijn broertje uit.

Slide 32 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Tommie lacht zijn broertje uit.

Slide 33 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerpen?
Tommie lacht zijn broertje uit.

Slide 34 - Open vraag