4v werkwoorden en tijden

La conjuguaison des verbes
Deze les herhalen we de werkwoordsvervoegingen van avoir, faire, être en vivre in alle tijden

Présent, passé composé, imparfait, futur simple, conditionnel
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

La conjuguaison des verbes
Deze les herhalen we de werkwoordsvervoegingen van avoir, faire, être en vivre in alle tijden

Présent, passé composé, imparfait, futur simple, conditionnel

Slide 1 - Tekstslide

D'abord, les verbes au présent!

Slide 2 - Tekstslide

être
=
 zijn




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
sommes
sont
suis
êtes
es
est

Slide 3 - Sleepvraag

Avoir
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 4 - Sleepvraag

Vivre 
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
vis
vis
vit
vivons
vivez
vivent

Slide 5 - Sleepvraag

Faire
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
fais
fais
fait
faisons
faites
font

Slide 6 - Sleepvraag

Zij hebben

Slide 7 - Open vraag

Ik doe

Slide 8 - Open vraag

Jij leeft

Slide 9 - Open vraag

Jullie zijn

Slide 10 - Open vraag

Zij is

Slide 11 - Open vraag

On continue avec le passé composé 

Slide 12 - Tekstslide

Vervoegd met avoir of être?
  • Avoir, être, faire en vivre  worden vervoegd met het hulpwerkwoord avoir.

Slide 13 - Tekstslide

Donc...
être -> J' ai été
Avoir -> J' ai eu
Faire -> J' ai fait
Vivre  -> J'ai vécu 
Tekst

Slide 14 - Tekstslide

Vervoeg in de passé composé
Nous ... (avoir) un cadeau

Slide 15 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé
Ils .... (être) au concert

Slide 16 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé
Tu ... (faire) du jogging?

Slide 17 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé
Elle .... (vivre) en France.

Slide 18 - Open vraag

Et maintenant... l'imparfait

Slide 19 - Tekstslide

Uitgangen imparfait
De stam van de imparfait = 
nous-vorm présent - ons
Bijv. nous avons> stam wordt av-
Uitgangen imparfait:
ais -ais - ait - ions - iez - aient

Slide 20 - Tekstslide

Donc...
Stam imparfait:
- Avoir: Nous avons --> av- 
- Vivre: Nous vivons  --> viv-
- Faire: Nous faisons --> fais-

ATTENTION! être --> ét-

Slide 21 - Tekstslide

Vervoeg in de imparfait
Il .... (faire)

Slide 22 - Open vraag

Vervoeg in de imparfait
Vous.... (vivre)

Slide 23 - Open vraag

Vervoeg in de imparfait
J'.... (être)

Slide 24 - Open vraag

Vervoeg in de imparfait
Nous.... (avoir)

Slide 25 - Open vraag

Et les derniers... le futur simple et le conditionnel

Slide 26 - Tekstslide

Hoe maak je de futur simple en de conditionnel?
Futur simple = zal + heel werkwoord
Conditionnel = zou + heel werkwoord

Futur simple: hele werkwoord + uitgangen avoir
Conditionnel: hele werkwoord + uitgangen imparfait
ATTENTION! Bij être, avoir, faire is het niet het hele werkwoord!
Bij vivre is het vivre - e

Slide 27 - Tekstslide

Sleep de uitgangen naar de juiste tijd & persoon.
Conditionnel
futur simple
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
ons
iez
ont
a
aient
ez
as
ai
ais
ions
ait
ais

Slide 28 - Sleepvraag

Deze werkwoorden hebben als stam niet het hele werkwoord. Welke stam hoort bij welk werkwoord?
vivr-
aur-
fer-
ser-
avoir
vivre
faire
être

Slide 29 - Sleepvraag

Donc...
- Avoir: J'aurai 
- Vivre: Je vivrai
- Faire: Je ferai
- Être: Je serai
Tekst
Tekst

Slide 30 - Tekstslide

Vervoeg in de futur simple
On ... (avoir)

Slide 31 - Open vraag

Vervoeg in de futur simple
J' .... (vivre)

Slide 32 - Open vraag

Vervoeg in de conditionnel
Ils .... (faire)

Slide 33 - Open vraag

Et on mélange!
Nu komen alle tijden door elkaar alors ATTENTION!

Slide 34 - Tekstslide

Vervoeg in de conditionnel
On .... (être)

Slide 35 - Open vraag

Ik ben
A
Je suis
B
Je serai
C
Je serais
D
J'ai

Slide 36 - Quizvraag

Wij zouden leven (conditionnel)
A
Nous vivons
B
Nous vivions
C
Nous vivrions
D
Nous vivrons

Slide 37 - Quizvraag

Zij zullen doen (futur simple)
A
Ils font
B
Ils feront
C
Ils feriont
D
Ils feraient

Slide 38 - Quizvraag

Sarah en Flora hebben geleefd
A
Sarah et Flora sont vécu
B
Sarah et Flora ont véci
C
Sarah et Flora ont vécu

Slide 39 - Quizvraag

Jullie hadden
A
Vous avez
B
Vous aviez
C
Vous aurez
D
Vous auriez

Slide 40 - Quizvraag

Ik ben geweest
A
Je suis été
B
J'ai eu
C
J'ai été
D
Je suis eu

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Link