4H werkwoorden en tijden Unité 1

La conjuguaison des verbes
Deze les herhalen we de vervoegingen uit Unité 1: 
* regelmatige werkwoorden op -er 
* onregelmatige werkwoorden: avoir, être, aller en faire in 3 tijden: Présent, Passé composé, Imparfait (+ futur simple)
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

La conjuguaison des verbes
Deze les herhalen we de vervoegingen uit Unité 1: 
* regelmatige werkwoorden op -er 
* onregelmatige werkwoorden: avoir, être, aller en faire in 3 tijden: Présent, Passé composé, Imparfait (+ futur simple)

Slide 1 - Tekstslide

D'abord, les verbes au présent §21.1

Voordat je verder gaat, lees je eerst §21.1 door

Slide 2 - Tekstslide

parler
=
 praten




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
parlons
parlent
parle
parlez
parles
parle

Slide 3 - Sleepvraag

être
=
 zijn




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
sommes
sont
suis
êtes
es
est

Slide 4 - Sleepvraag

Avoir = hebben
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 5 - Sleepvraag

Aller = gaan
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
vais
vas
va
allons
allez
vont

Slide 6 - Sleepvraag

Faire
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
fais
fais
fait
faisons
faites
font

Slide 7 - Sleepvraag

Zij hebben (avoir)

Slide 8 - Open vraag

ik praat (parler)

Slide 9 - Open vraag

Ik doe (faire)

Slide 10 - Open vraag

Jij gaat (aller)

Slide 11 - Open vraag

Jullie zijn (être)

Slide 12 - Open vraag

Zij is (être)

Slide 13 - Open vraag

Wij vergeten (oublier)

Slide 14 - Open vraag

On continue au passé composé §21.3 

Slide 15 - Tekstslide

Vervoegd met avoir of être?
  • Faire, être en avoir worden vervoegd met het hulpwerkwoord hebben = avoir
  • Aller wordt vervoegd met het hulpwerkwoord zijn = être 

Slide 16 - Tekstslide

Deze werkwoorden hebben een onregelmatig voltooid deelwoord
Eu
Allé
Été
Fait
Avoir
Aller
Être
Faire

Slide 17 - Sleepvraag

Donc...
Être -> J' ai été
Avoir -> J' ai été
Faire -> J' ai fait
Aller -> Je suis allé(e) --> Let op! vervoeg je met être -> accord! Vrouwelijk : +e / Meervoud +s / Vrouwelijk meervoud +es

Slide 18 - Tekstslide

Vervoeg in de passé composé
Nous ... (avoir) un cadeau

Slide 19 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé
Ils .... (être) au concert

Slide 20 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé
Tu ... (faire) du jogging?

Slide 21 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé
Elle .... (aller) au concert

Slide 22 - Open vraag

Et maintenant... l'imparfait 
§21.2

Slide 23 - Tekstslide

Uitgangen imparfait
De stam van de imparfait = nous-vorm in de présent waar je -ons vanaf haalt
Bijv. nous avons> stam wordt av-
Uitgangen imparfait:
ais -ais - ait - ions - iez - aient

Slide 24 - Tekstslide

Donc...
Stam imparfait:
- Avoir: Nous avons --> av-
- Aller: Nous allons --> all-
- Faire: Nous faisons --> fais-

ATTENTION! Être -> ét- (want van nous sommes kun je geen -ons afhalen...)

Slide 25 - Tekstslide

Vervoeg in de imparfait
Il .... (faire)

Slide 26 - Open vraag

Vervoeg in de imparfait
Vous.... (aller)

Slide 27 - Open vraag

Vervoeg in de imparfait
J'.... (être)

Slide 28 - Open vraag

Vervoeg in de imparfait
Nous.... (avoir)

Slide 29 - Open vraag

Et les derniers... le futur simple §21.6

Slide 30 - Tekstslide

Hoe maak je de futur en de futur du passé (conditionnel)?
Futur simple = zal + heel werkwoord
Conditionnel = zou + heel werkwoord

Futur simple: hele werkwoord + uitgangen avoir
Conditionnel: hele werkwoord + uitgangen imparfait
ATTENTION! Bij être, avoir, faire, aller is het niet het hele werkwoord maar een andere vorm!

Slide 31 - Tekstslide

Sleep de uitgangen naar de juiste tijd & persoon.
Conditionnel
futur simple
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
ons
iez
ont
a
aient
ez
as
ai
ais
ions
ait
ais

Slide 32 - Sleepvraag

Deze werkwoorden hebben als stam niet het hele werkwoord. Welke stam hoort bij welk werkwoord?
ir-
aur-
fer-
ser-
avoir
aller
faire
être

Slide 33 - Sleepvraag

Donc...
- Avoir: J'aurai 
- Aller: J'irai
- Faire: Je ferai
- Être: Je serai

Slide 34 - Tekstslide

Vervoeg in de futur simple
On ... (avoir)

Slide 35 - Open vraag

Vervoeg in de futur simple
J' .... (aller)

Slide 36 - Open vraag

Vervoeg in de conditionnel
Ils .... (faire)

Slide 37 - Open vraag

Vervoeg in de conditionnel
On .... (être)

Slide 38 - Open vraag

Et on mélange!
Nu komen alle tijden door elkaar alors ATTENTION!

Slide 39 - Tekstslide

Ik ben
A
Je suis
B
Je serai
C
Je serais
D
J'ai

Slide 40 - Quizvraag

Wij zouden gaan (conditionnel)
A
Nous allons
B
Nous irons
C
Nous irions
D
Nous aurions

Slide 41 - Quizvraag

Zij zullen doen (futur simple)
A
Ils font
B
Ils feront
C
Ils feriont
D
Ils feraient

Slide 42 - Quizvraag

Sarah en Flora zijn gegaan
A
Sarah et Flora sont allé
B
Sarah et Flora ont allé
C
Sarah et Flora sont allées
D
Sarah et Flora ont allée

Slide 43 - Quizvraag

Jullie hadden
A
Vous avez
B
Vous aviez
C
Vous aurez
D
Vous auriez

Slide 44 - Quizvraag

Jij bent geweest
A
Je suis été
B
J'ai eu
C
J'ai été
D
Je suis eu

Slide 45 - Quizvraag

Au travail
Maak 18a van Unité 1 nogmaals (in je boek of in eDition)
Daarna kies je of je 18b,c,d maakt.
Wat heb je nodig?

Slide 46 - Tekstslide