22/12 Taalverzorging spelling en formuleren 3H6

Welkom
Welkom 3H6b
Neem plaats volgens het plattegrond van de mentor. 

Op tafel:
- boek
- schrift
- pen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Welkom 3H6b
Neem plaats volgens het plattegrond van de mentor. 

Op tafel:
- boek
- schrift
- pen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

donderdag 22/12 3H6
  • oefentoets lezen + antwoorden staan op de ELO
  • deze les: spelling/formuleren 1- 4 + korte kerstquiz
  • Spelling H 1 : uitleg + opdr. 2
  • Formuleren H2 uitleg+ opdr. 2
  • Spelling H3: uitleg + opdr. 1 en 2
  • Formuleren H4 verwijswoorden (+test LessonUp)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling H1: leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor (onderschikkende) voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dubbele punt
  • Waarvoor gebruik je een dubbele punt?
  1. Opsomming (voorbeeld: Ik wil hebben: boter, kaas, eieren)
  2. Citaat (als iemand iets zegt, voorbeeld: Hij zei: 'Kom hier.")
  3. Uitleg (betekenis: dat is)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taalverzorging spelling H1
  • Maken opdracht 2 in je boek (je hoeft de zinnen dus niet over te schrijven!) 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een samengestelde zin?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de persoonsvorm(en) uit de volgende zin: Ga jij straks mee of blijf je liever hier zitten?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

H2 Samengestelde zin
Een samengestelde zin bestaat uit twee zinnen
Een samengestelde zin bevat dus twee (of meer) persoonsvormen. 
Soms staat er een voegwoord in een samengestelde zin, bv.  want, omdat, maar, doordat, en enz.
Bij de voegwoorden EN, MAAR en WANT staat de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar!

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld + opdracht
  • Iedereen gaat naar huis, want het is kerst.
  • Iedereen gaat naar huis, omdat het kerst is.
  • Ik doe de boodschappen en ik maak een voorgerecht.

  • maken Taalverzorging Formuleren H2 opdracht 2
  • maken Taalverzorging Spelling H2 opdracht 1 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste verwijswoord in:
1. Het meisje...daar liep, ken ik van school.
2. Heb jij dat boek aan hen/hun....gegeven?
3. Morgen vertel ik  hen/hun.....het grote nieuws.
4. Mijn docent Frans...ik les krijg, is ziek.
5. Het blaadje....ik heb geschreven, ben ik kwijtgeraakt.
6. Een fotomodel....goed betaald wordt, is een supermodel.
7.  De piano...ik heb geleend, is vals.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden Formuleren H4
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden


vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar


mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn


onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig
Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.
Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.
Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden

hun:



hen:

hun of hen

hun iPad (bezittelijk voornaamwoord)

Ik geef hun een iPad (meewerkend voorwerp zonder voorzetsel)

die jongen heeft hen voorgelogen (lijdend voorwerp)

Ik geef een iPad aan hen (na een voorzetsel)

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden

met wie:



waarmee (waarvoor, waartegen, ...):

met wie / waarmee

verwijzen naar personen

de klasgenoot met wie ik afgesproken had, is helaas ziek

verwijzen naar dieren of dingen

dat is het paard  waarvoor ik bang ben

de bus waarmee we naar Berlijn reisden, was comfortabel

dat is de deur waartegen ik gebotst ben

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de-woorden vrouwelijk

vrouwelijke de-woorden:





1. woorden voor vrouwelijke personen of dieren

2. abstracte woorden (je kunt het niet aanraken of vastpakken)

3. in de meeste gevallen wanneer het woord eindigt op: -heid, -nis, -ing, -schap,   -de, -te, -ij, -st, -theek, -ie.


Voorbeelden: regering, gevangenis, maatschappij, mediatheek, gemeente, liefde, politie enz.

Zoek op in een woordenboek of een woord vrouwelijk of mannelijk is.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vrouwelijke woorden - achtervoegsel
  • - heid: overheid, waarheid                         
  • -de, -te: liefde, gemeente
  • -ing, opmerking, regering
  • -ij: partij
  • -ie: familie, politie
  • -theek: bibliotheek, mediatheek
  • -tuur: natuur, cultuur

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
wat (i.p.v. dat)
1. na overtreffende trap - dit is het mooiste wat ik ooit las.
2. hele zin: ik ga vanmiddag zwemmen, wat ik heel leuk vind.
3. bij onbepaald vnw: er is niets wat ik niet kan leren.

wie of waar
wie + voorzetsel: personen  Hij is degene op wie ik het meest vertrouw.
waar + voorzetsel: dingen/dieren   Dat een plus een twee is, is iets waarop je kan vertrouwen.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je gebruikt hen:
  • als het een lijdend voorwerp is. Ik zie hen buitenspelen.
  • na een voorzetsel. Ik geef de boeken aan hen.

Je gebruikt hun: 
  • bij personen in een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel ervoor. Hij geeft hun de bos bloemen. 



HEN of HUN?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Test 10 vragen LessonUp

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De fiets ___ ik jarenlang naar school fietste, is gestolen.
A
op wie
B
waarop

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De jongen ___ Madelon verliefd is, heet Wietse.
A
op wie
B
waarop

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lady Gaga, ___ Anna een fan is, treedt deze maand op in Ziggo Dome.
A
van wie
B
waarvan

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De economieleraar ___ ik je vertelde, geeft ook wiskunde.
A
over wie
B
waarover

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De gemeente viert dit jaar ___ vijfjarig bestaan.
A
haar
B
zijn

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze winkel staat bekend om ___ lage prijzen.
A
haar
B
zijn

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Loes' ouders stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen op een lokale partij, omdat ___ opkomt voor hun belangen.
A
zij
B
hij

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hun of hen?
Ik heb ... de boeken gegeven.
A
hun
B
hen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hun of hen?
Na de toets gaf ik aan .... de antwoorden.
A
hun
B
hen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hun of hen?
De laatste tijd zie ik .... niet zo vaak meer.
A
hun
B
hen

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kerstquiz 2022

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie waren de eerste bezoekers in de stal?
A
de herders
B
drie koningen
C
de wijzen uit het Oosten
D
de stalbeheerder

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie was de bekendste zanger van Wham! - bekend van Last Christmas?
A
Robbie Williams
B
Freddy Mercury
C
George Michael
D
Michael Jackson

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort bij elkaar ?
Spanje
Italië
Duitsland
Finland
Feliz Navidad
Buon Natale
Frohe Weihnachten
Hyvää joulua

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Sleepvraag

Sleep het juiste geluidsfragment naar de kerstballen!
Uit welke kerstfilm komt deze
personage op de achtergrond?
A
The Gringe
B
Bad Santa
C
Home alone
D
Alles is familie

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereid je je voor op de toets lezen?
  • Leer de theorie van Lezen 1-3 uit je boek.
  • Op de toets moet je deze theorie kunnen toepassen.
  • Bekijk de nagekeken opdrachten en kijk wat je fout had gedaan. 
  • Maak opdrachten uit het boek  (opnieuw) en kijk het zelf na. (antwoorden staan op de ELO)
  • Oefen met het lezen van teksten en signaalwoorden herkennen/arceren 
  • Lees het document 'Antwoordcriteria leesvaardigheid 'op de ELO.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijk: vraag beantwoorden in hele zin
  • Je beantwoordt de vraag in een hele zin als dit bij de vraag staat. Hoe doe je dat? Herhaal in je antwoord een gedeelte van de vraag. 
  • Voorbeeld: Wat is het onderwerp van de tekst?
  • Jouw antwoord: Het onderwerp van de tekst ...
  • Bij meerkeuzevragen is het voldoende om alleen de hoofdletter te noteren

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies