5.1 Bindingstypen

5.1 Bindingstypen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.1 Bindingstypen

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Warming-up: maken voorkennis H5: 2, 3, 6, 7
  • Uitleg polaire atoombinding + waterstofbrug
  • Maken 10, 11, 13, 15 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert wat een polaire atoombinding is;
  • Je leert wat een waterstofbrug is;
  • Je leert om waterstofbruggen te tekenen.

Slide 3 - Tekstslide

Atoombinding 
  • Om de waterstofbrug te begrijpen is het nodig om de atoombinding in een OH of NH-groep nauwkeuriger te bekijken.
  • Atoombinding wordt gevormd door het delen van elektronen (covalentie).
  • Een atoombinding bestaat uit 1 elektronenpaar (=2 elektronen).

Slide 4 - Tekstslide

Elektronegativiteit
  • De elektronen die samen een atoombinding vormen, zitten niet altijd netjes in het midden tussen 2 atomen in.
  • Dit is afhankelijk van de elektronegativiteit van de betrokken atomen.
  • Zie Binas 40A.
  • O en N hebben een relatief hoge elektronegativiteit, zeker in verhouding tot H.

Slide 5 - Tekstslide

Elektronegativiteit
  • Hoe hoger de elektronegativiteit, hoe harder aan de elektronen wordt getrokken. 
  • De elektronen tussen O/N en H bevinden zich dus dichter bij O/N.
  • Hierdoor wordt O/N partieel (een beetje) negatief geladen.
  • H krijgt een positieve partiële lading.
  • We noemen deze atoombinding dan polair.

Slide 6 - Tekstslide

Polaire atoombinding
  • Als verschil in elektronegativiteit tussen twee atomen in een molecuul groter dan 0,4 is, noem je de atoombinding polair.
  • Polaire atoombindingen bij C-O, N-H, O-H, F-H.

Slide 7 - Tekstslide

Bindingen tussen atomen
  • (apolaire) atoombinding: elektronen in het midden (geen + en -)
  • polaire atoombinding:elektronen meer naar 1 kant (partieel + en -)
  • ionbinding: elektronen volledig aan 1 kant (formeel + en -)


Slide 8 - Tekstslide

Bindingen tussen moleculen
  • vanderwaalsbinding: aantrekking tussen alle moleculen


  • waterstofbrug (H-brug): extra aantrekking bij sterk polaire atoombindingen.


> Sterker bij grotere massa

Slide 9 - Tekstslide

Waterstofbrug
  • Tussen moleculen kunnen waterstofbruggen (H-bruggen) ontstaan. 
  • Hierbij trekt het partieel negatieve O-atoom van een molecuul het partieel positieve H-atoom van een ander molecuul aan.
  • Dit wordt aangegeven met stippellijnen.
  • De H-brug is zwakker dan een atoombinding, maar 
sterker dan de vanderwaalsbinding.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht
  • Teken 2 moleculen ammoniak en 1 molecuul water.
  • Teken 3 waterstofbruggen tussen de 3 moleculen.

Slide 11 - Tekstslide

Kookpunt van moleculen
  • Hoe sterker de binding(en) tussen moleculen, hoe lastiger dit te verbreken is en hoe hoger het kookpunt.
  • De H-brug is sterker dan de vanderwaalsbinding. 

  • Voorbeeld: H2O (18 u, 373 K) vergeleken met H2S (34u, 213 K)

Slide 12 - Tekstslide

Kookpunt van moleculen

Slide 13 - Tekstslide

Oefenvraag
Zet de moleculen op volgorde van oplopend kookpunt. Zoek de kookpunten niet op, maar verklaar aan de hand van de structuurformule en betrokken bindingstypen.
  • CH4 (methaan)
  • C2H6 (ethaan)
  • CH3OH (methanol)

Slide 14 - Tekstslide

Antwoord oefenvraag
  • Ethaan heeft een hogere massa dan methaan, dus de vanderwaalsbinding in ethaan is sterker dan in methaan.
  • Methanol kan als enige een H-brug vormen, vanwege de OH-groep. 
  • De H-brug is sterker dan de vanderwaalsbinding, dus methanol heeft het hoogste kookpunt.
  • Volgorde van laag naar hoog kookpunt: methaan, ethaan, methanol.

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
  • Maken (3, 5 t/m 7,) 10, 11, 13, 15 

Slide 16 - Tekstslide