inleiding antieke filosofie
1 / 52
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is filosofie?
Slide 2 - Woordweb
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Wat is filosofie?
Slide 6 - Woordweb
Wat is verwondering?
A
Vragen stellen over eenvoudige zaken
B
Vragen stellen over alles
C
Vragen stellen over vanzelfsprekende zaken
D
Vragen stellen waarop je het antwoord al kent
Slide 7 - Quizvraag
Wat is NIET waar over filosofie?
A
De antwoorden zijn definitief
B
Het bevraagt alledaagse zaken
C
Het bevraagt grootse thema's
D
Het stelt autoriteit in vraag
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Wat was volgens Anaximander het begin van alles? (1 woord typen)
Slide 15 - Open vraag
Wat was volgens Anaximander het begin van alles? (1 woord typen)
Slide 16 - Open vraag
Wat was volgens Anaximander het begin van alles? (1 woord typen)
Slide 17 - Open vraag
Wat was volgens Anaximander het begin van alles? (1 woord typen)
Slide 18 - Open vraag
Welke uitvinding deed Anaximander?
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Video
Wie waren de presocratici?
A
Filosofen die presocrates als leider hadden
B
Filosofen die na Socrates leefden
C
Filosofen die voor Socrates leefden
D
Filosofen die samen met Socrates leefden
Slide 21 - Quizvraag
Wanneer ontstaat de filosofie?
A
400 v.C.
B
500 v.C.
C
600 v.C.
D
146 v.C.
Slide 22 - Quizvraag
Waarover dachten de eerste filosofen na?
A
Wat de zin van het leven is
B
Waarom dingen zijn zoals ze zijn
C
Wat er na de dood is
D
Waarom ze vrouwen moeilijk begrijpen
Slide 23 - Quizvraag
Waar waren de eerste filosofen naar op zoek?
A
Wetten of regels die bepaalde situaties verklaarden
B
Wetten of regels die alles verklaarden
Slide 24 - Quizvraag
Hoe groepeerden de eerste filosofen zich?
A
In kuddes
B
In parlementen
C
In roedels
D
In scholen
Slide 25 - Quizvraag
Welke drie dingen gebruikten de presocratici om andere te overtuigen van hun gelijk?
A
Verstand
B
Waarnemingen
C
Logisch redeneren
D
Overtuigingskracht
Slide 26 - Quizvraag
Wie waren de presocratici?
A
Filosofen die presocrates als leider hadden
B
Filosofen die na Socrates leefden
C
Filosofen die voor Socrates leefden
D
Filosofen die samen met Socrates leefden
Slide 27 - Quizvraag
Wie waren de presocratici?
A
Filosofen die presocrates als leider hadden
B
Filosofen die na Socrates leefden
C
Filosofen die voor Socrates leefden
D
Filosofen die samen met Socrates leefden
Slide 28 - Quizvraag
Slide 29 - Tekstslide
Verruiming wereldbeeld
Handel
Kolonisatie
Contact andere volkeren
In vraag stellen eigen wereldbeeld
Slide 30 - Sleepvraag
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Video
In welk vakgebied kan je 'de stelling van Thales' situeren?
A
Aardrijkskunde
B
Wiskunde
C
Moderne talen
D
Geen van deze
Slide 33 - Quizvraag
Hoe zag Thales de wereld?
A
Als iets goddelijks
B
Als een object
Slide 34 - Quizvraag
Welke school stichtte Thales?
A
De school van Sparta
B
De school van Athene
C
De school van Milete
D
De school van Mycene
Slide 35 - Quizvraag
Wat was volgens Thales het basiselement?
A
Vuur
B
Aarde
C
Wind
D
Water
Slide 36 - Quizvraag
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Video
Wat was volgens Anaximander het begin van alles? (1 woord typen)
Slide 39 - Open vraag
Welke uitvinding deed Anaximander?
Slide 40 - Open vraag
Slide 41 - Tekstslide
Uit wat is de wereld ontstaan volgens Thales?
A
Lucht
B
Water
C
Het onbepaalde
D
Een oneindige geest
Slide 42 - Quizvraag
Uit wat is de wereld ontstaan volgens Anaximander?
A
Lucht
B
Water
C
Het onbepaalde
D
Een oneindige geest
Slide 43 - Quizvraag
Uit wat is de wereld ontstaan volgens Anaximenes?
A
Lucht
B
Water
C
Het onbepaalde
D
Een oneindige geest
Slide 44 - Quizvraag
Uit wat is de wereld ontstaan volgens Anaximenes?
A
Lucht
B
Water
C
Het onbepaalde
D
Een oneindige geest
Slide 45 - Quizvraag
Uit wat is de wereld ontstaan volgens Aanxagoras?
A
Lucht
B
Water
C
Het onbepaalde
D
Een oneindige geest
Slide 46 - Quizvraag
Slide 47 - Video
Hoe kan je Pythagoras omschrijven als filosoof?
A
Hij was eerder een mystieke denker
B
Hij dacht erg concreet
C
Hij dacht erg groot
D
Hij dacht enkel na over wereldse zaken
Slide 48 - Quizvraag
Hoe kan je idealisme omschrijven?
A
De zoektocht naar een model voor concrete zaken
B
De zoektocht naar een model voor abstracte zaken
C
De zoektocht naar een model voor wereldlijke zaken
D
De zoektocht naar een model voor perfectie
Slide 49 - Quizvraag
Wat voegde Pythagoras toe aan 'de stelling van Pythagoras'?
A
Hij schreef de regel op. Zo bleef deze bewaard.
B
Hij formuleerde de regel in een wiskundig bewijs
C
Hij haalde fouten uit de stelling
D
Pythagoras stal de stelling, maar voegde niets toe
Slide 50 - Quizvraag
Slide 51 - Tekstslide
Waar haalde Pythagoras de stelling van Pythagoras?
A
Van de Bablyoniërs
B
Van de Grieken
C
Van de Etrusken
D
Van de Egyptenaren
