Pluriforme Samenleving oefentoets

Oefentoets Maatschappijleer
Pluriforme Samenleving
Neem de hoofdstukken goed door en beantwoord de vragen
Elke kleur geeft een nieuw hoofdstuk aan. 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefentoets Maatschappijleer
Pluriforme Samenleving
Neem de hoofdstukken goed door en beantwoord de vragen
Elke kleur geeft een nieuw hoofdstuk aan. 

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer hipsters zich van anderen onderscheiden in uiterlijk en opvattingen, maken zij deel uit van:

A
de dominante cultuur en een subcultuur
B
de dominante cultuur en een tegencultuur
C
een jongerencultuur en een tegencultuur
D
alleen een subcultuur

Slide 2 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een tegencultuur.

Slide 3 - Open vraag

Noem twee voorbeelden van culturele diversiteit in Nederland

Slide 4 - Open vraag

Wat is het belangrijkste verschil in opvatting tussen aanhangers van de nature-theorie en aanhangers van de nurture-theorie.

Slide 5 - Open vraag

Noem een drie voorbeelden van socialiserende instituties.

Slide 6 - Open vraag

I. In Nederland beslist de overheid veel voor burgers, maar als socialiserende institutie heeft de overheid wonderlijk genoeg nauwelijks invloed.
II. Als je uit jezelf afval in de prullenbak gooit, is er sprake van geïnternaliseerd gedrag.
















11. I. In Nederland beslist de overheid veel voor burgers, maar als socialiserende
institutie heeft de overheid wonderlijk genoeg nauwelijks invloed.
II. Als je uit jezelf afval in de prullenbak gooit, is er sprake van geïnternaliseerd gedrag.


A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 7 - Quizvraag

I. Uit het bericht blijkt dat Nederland een individualistische samenleving is.
II. Het krantenbericht laat zien dat we in Nederland in een collectivistische samenleving leven.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Welke belangrijke veranderingen vonden plaats in de jaren vijftig en zestig?
A
Het aantal jongeren dat naar de kerk ging, nam toe.
B
De consumptiemaatschappij werd steeds minder belangrijk.
C
De nozems en de hippies startten nieuwe politieke partijen.
D
De gezagsverhoudingen veranderden door individualisering.

Slide 9 - Quizvraag

I. Tegenwoordig is in Nederland economische zelfstandigheid van vrouwen een maatschappelijke norm.
II. Mannen en vrouwen maken tegenwoordig gemakkelijker carrière dan zestig jaar geleden.


A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent het als er weinig sociale mobiliteit bestaat?

Slide 11 - Open vraag

I. Als je hier woont, kun je soms uren rondlopen zonder dat je een bekende tegenkomt.
II. Hier is meer sprake van sociale cohesie.

A
I heeft te maken met stadscultuur en II met de cultuur van jongeren.
B
I heeft te maken met plattelandscultuur en II met stadscultuur.
C
I heeft te maken met stadscultuur en II met plattelandscultuur.
D
I heeft te maken met de cultuur van ouderen en II met de cultuur van jongeren.

Slide 12 - Quizvraag

In de jaren zestig van de vorige eeuw kwamen de eerste snackbars in Nederland.
Hun komst is een voorbeeld van:

A
de afnemende ontzuiling
B
de verandering naar een consumptie-maatschappij
C
de ontkerkelijking
D
toenemende sociale mobiliteit

Slide 13 - Quizvraag

De jaren zestig van de vorige eeuw staan bekend als de jaren van de grote
veranderingen.
Door de ……………… kwam er een einde aan de …………………. Door deze ontwikkeling maakten veel kranten en sportverenigingen zich los van de kerk.
Welke woorden horen op de puntjes?

A
ontzuiling, ontkerkelijking
B
ontzuiling, individualisering
C
ontkerkelijking, verzuiling
D
individualisering, verzuiling

Slide 14 - Quizvraag

Welke drie motieven voor migratie bestaan er?

Slide 15 - Open vraag

De winkel van Nicolae Moldovan in Roemenië is door brand verwoest. Nu zit hij in Nederland en hoopt hier geld te verdienen voor een nieuwe winkel. Tot welke groep immigranten behoort hij?

A
Kennismigrant
B
Vluchteling
C
Economische migrant
D
Volgmigrant

Slide 16 - Quizvraag

Mahmood voerde in Irak actie tegen de regering. Hij werd gezocht door de politie maar kon nog net naar Nederland ontsnappen, waar hij asiel aanvroeg. Tot welke groep migranten behoort hij?

A
Kennismigrant
B
Vluchteling
C
Illegaal
D
EU-onderdaan

Slide 17 - Quizvraag

Een Amerikaan die naar Nederland komt om bij een bepaald bedrijf te werken, noemen we een:


A
gastarbeider
B
vluchteling
C
asielzoeker
D
kennismigrant

Slide 18 - Quizvraag

Veel Marokkanen en Turken kwamen in de jaren zestig naar Nederland. Waarom kwamen zij juist toen?
A
Als nieuw lid van de EU stelde Nederland de grenzen open voor buitenlandse werknemers.
B
Vanwege gezinshereniging.
C
In hun eigen land was te weinig werk en in Nederland waren juist mensen nodig.
D
Turkije en Marokko braken toen met de ‘wij-zijcultuur’.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is meestal de belangrijkste reden voor illegalen om hun eigen land te verlaten?
A
De armoede in hun land.
B
Ze willen bij hun familie in Nederland wonen.
C
Ze worden in eigen land vervolgd.
D
Gezinsvorming: ze hebben een buitenlandse partner gevonden.

Slide 20 - Quizvraag

I. Het Verdrag van Schengen geeft gedetailleerd weer wanneer sprake is van illegaal in een land verblijven.
II. Nederland heeft een restrictief toelatingsbeleid.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 21 - Quizvraag

I. De meest illegalen komen naar Nederland als arbeidsmigranten.
II. Kennismigranten uit landen buiten de EU mogen Nederland in als zij een beroep hebben waaraan in Nederland behoefte is.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 22 - Quizvraag

I. Het VN-Vluchtelingenverdrag uit 1951 is het uitgangspunt van het Nederlandse asielrecht.
II. Nederland stuurt geen vluchtelingen terug die in hun land gevaar lopen.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 23 - Quizvraag

Welk verdrag zorgt ervoor dat jij, als Nederlands burger, het recht hebt om bijvoorbeeld in Italië te werken en te reizen?
A
Het VN-Vluchtelingenverdrag
B
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
C
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
D
Het Verdrag van Schengen

Slide 24 - Quizvraag

Met integratie bedoelen we dat nieuwkomers zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur:
A
met behoud van eigen cultuur-kenmerken.
B
en de Nederlanders zich aanpassen aan de culturen van de nieuwkomers.
C
en de eigen cultuur vrijwel geheel verdwijnt.
D
door die te combineren met hun oorspronkelijke cultuur, waardoor een geheel nieuwe subcultuur ontstaat.

Slide 25 - Quizvraag

Leg uit dat integratie het beste past bij onze open samenleving.

Slide 26 - Open vraag

Welke begrippen horen bij elkaar?
A
Protectionisten – wereldburgerschap – bescherming eigen cultuur.
B
Protectionisten – nationale staten – internationale samenwerking.
C
Internationalisten – wereldburgerschap – bescherming eigen cultuur.
D
Internationalisten – wereldburgerschap – toelaten van vluchtelingen.

Slide 27 - Quizvraag

I. De VVD en D66 stellen dat nieuwkomers vooral zelf verantwoordelijk zijn voor het verwerven van een plek in de Nederlandse samenleving.
II. GroenLinks benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van allochtonen en nieuwkomers in Nederland.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 28 - Quizvraag

In de bron lees je welke groep het vaakst een partner met een Nederlandse achtergrond heeft en welke groep het minst. Welke verklaring hiervoor is juist?
A
De groep die het vaakst een Nederlandse partner heeft, heeft wortels in een land dat vroeger bij Nederland hoorde.
B
De groep die het vaakst een Nederlandse partner heeft, heeft wortels in een land waar Nederland vroeger deel van uitmaakte.
C
De groep die het minst een Nederlandse partner heeft, heeft wortels in een land dat vroeger bij Nederland hoorde.
D
De groep die het minst een Nederlandse partner heeft, heeft wortels in een land waar Nederland vroeger onderdeel van uitmaakte.

Slide 29 - Quizvraag

I Zowel autochtonen als nieuwkomers ervaren een gevoel van verlies.
II Familie-eer is een term die past bij het religieuze conflict
A
I en II zijn onjuist
B
I en II zijn juist
C
Alleen I is juist
D
Alleen II is juist

Slide 30 - Quizvraag

Juist of onjuist
De fase van conflict volgt op de aanvaarding
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quizvraag

I het debat over ritueel slachten is een voorbeeld van een religieus conflict.
II In de eerste fase van integratie ervaren alleen migranten een gevoel van verlies
A
I en II zijn juist
B
I en II zijn onjuist
C
alleen I is juist
D
alleen II is juist

Slide 32 - Quizvraag

Vooral in dorpen gaan grote groepen geregeld naar de snackbar. Om welke twee bindingen gaat het bij die bezoeken?

A
Affectieve en politieke bindingen
B
Cognitieve en politieke bindingen
C
Politieke en economische bindingen
D
Economische en affectieve bindingen

Slide 33 - Quizvraag