Les 2 Vaste voorzetsels en voorzetseluidtrukkingen

             Klas 2 havo
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.

Stap 1: Telefoon in de telefoontas
Stap 2: Pak je boek, leesboek , schrift en Chromebook.
Stap 3: 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

             Klas 2 havo
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.

Stap 1: Telefoon in de telefoontas
Stap 2: Pak je boek, leesboek , schrift en Chromebook.
Stap 3: 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Lezen
  • Mondelinge overhoring: Woordenlijst H1, H2 en H3 t/m ten aanzien van
  • Herhaling theorie vast voorzetsel en voorzetseluitdrukking
  • Oefening: Metafoor en personificatie
  • Huiswerk maken: Opdracht 3, 4(alleen vraag 1) en 5. Leren: Woordenlijst H1 t/m H3
  • Controleren leerdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
10 minuten lezen
timer
5:20

Slide 3 - Tekstslide

Mondelinge overhoring
Welke vier leerlingen zijn aan de beurt voor een mondelinge overhoring?

Slide 4 - Tekstslide

Noem de 3 combinaties die met een vast voorzetsel zijn

Slide 5 - Open vraag

Vul aan met een vast voorzetsel:
een hekel hebben ...

Slide 6 - Open vraag

Vul aan met de vaste voorzetsels:
..... de hand .....

Slide 7 - Open vraag

Vul aan met een vast voorzetsel:
door middel ...

Slide 8 - Open vraag

Vul aan met een vast voorzetsel
rekenen ...

Slide 9 - Open vraag

Waar of niet waar :
Voorzetseluitdrukking kun je vervangen door meerdere woorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Door welk woord kun je deze voorzetseluitdrukking vervangen?

Mijn grootvader vierde te midden van de hele familie zijn honderdste verjaardag.
A
in
B
met
C
tussen
D
middels

Slide 11 - Quizvraag

Vervang de voorzetseluitdrukking.

met gebruikmaking van
A
van
B
met
C
in
D
onder

Slide 12 - Quizvraag

In welke zin staat een voorzetseluitdrukking?
A
De sleutels hangen altijd aan het haakje bij de voordeur.
B
PSV speelde in Venlo een moeizaam duel.
C
Het orkest stond onder leiding van een jonge dirigent.

Slide 13 - Quizvraag

Staat er in de zin
'Ik fiets langs het kanaal'
een voorzetseluitdrukking?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag

Vul de zin aan zodat er een voorzetseluitdrukking ontstaat

De straat achter de school is afgesloten ... verband ... graafwerkzaamheden.
A
op ... van
B
ter ... van
C
in ... met
D
op ... aan

Slide 15 - Quizvraag

Vervolg van deze les
  • Er komt een controlevraag over de soorten beeldspraak: metafoor, personificatie en vergelijking. Heb je vraag fout, doe je sowieso mee aan de extra oefening. 
  • Heb je de vraag goed? Dan vul je de poll in of je mee wilt doen.

Slide 16 - Tekstslide

Controlevraag:
Geef aan wat voor beeldspraak dit is:
De rivier treedt buiten haar oevers.

Slide 17 - Open vraag

Wil jij extra uitleg over vergelijking, metafoor en personificatie?
Ja
Nee

Slide 18 - Poll

Huiswerk volgende les
Maken in je schrift: Opdracht 3, 4 en 5.
Opdracht 4 maak je alleen vraag 1.
Je werkt alleen. Ook al staat er dat je in tweetallen gaat werken.

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een vergelijking en een metafoor?

Slide 20 - Open vraag

Een voorbeeld van een metafoor is
A
Een kameel is het schip van de woestijn
B
Papier is geduldig
C
Die lange staat daar
D
Hij is een boom van een vent

Slide 21 - Quizvraag

wat is een metafoor
A
mijn grootvader rookte als een schoorsteen
B
het schip danste op de golven
C
niemand wil vriendin zijn met zo'n heks
D
die peper dure jurk van die prinses leek net een aardappelzak

Slide 22 - Quizvraag

wat is een personificatie
A
het schip danste op de golven
B
de lange verdediger versterkte de luchtmacht voorin
C
je maakt van een mug een olifant
D
geen van deze

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een personificatie?
A
De stoel kreunde onder zijn gewicht.
B
Zijn hoofd lijkt wel een varkenskop; er zit geen haar meer op!
C
Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel.

Slide 24 - Quizvraag

Controle leerdoel: Maak zelf een voorzetseluitdrukking

Slide 25 - Open vraag