Mondeling H5

Mondeling Literatuur
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Mondeling Literatuur

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
1.  Korte uitleg mondeling: praktisch
2. Leesdossier
3. Welke bronnen kun je raadplegen?
4. Literaire begrippen

Aan de slag:
Invalshoek kiezen
Werken aan je leesdossier

Slide 2 - Tekstslide

Praktisch 
  • cijfer telt 40% mee
  • maart
  • Nederlandse literatuur (+ Vlaams + Zuid-Afrikaans)
  • 8 gelezen werken van je literatuurlijst:
  • 1 boek uit de 20e eeuw &
  • 1 dichtbundel
  • leesdossier mag mee (digitaal of geprint)
  • je geeft een presentatie (15 minuten) 
  • vragen vanuit docent (5 minuten)

Slide 3 - Tekstslide

Leesdossier
  • inleveren 2 weken voor aanvang mondeling
  • verschillende verslagen (ontwikkelingsverslag, analyse tenminste 3 gedichten, verslag mondelinge presentatie)
  • zie syllabus: schrijven, presenteren, literatuur in SOM
  • ook: voortgangsverslag onderzoek mondeling tentamen H5 vanuit gekozen invalshoek (met  citaten, aantekeningen, links naar achtergrondartikelen) 

Slide 4 - Tekstslide

Invalshoek voor presentatie tijdens het mondeling
  • Kijk naar je boeken: wat staat er allemaal op? welke boeken vind je interessant? Wat is het niveau?
  • Lukt het je om verbanden te leggen? (thematisch bijvoorbeeld?) 

Slide 5 - Tekstslide

Mogelijkheden: 
- thematisch (oorlog, geloof, eenzaamheid, vriendschap)
- genres (psychologisch, utopieën) 
- theoretisch kader (fasen van rouwverwerking)

Slide 6 - Tekstslide

Zeg niet tijdens het mondeling:
'Het is al zo lang geleden dat ik dit boek heb gelezen.'

Daarom heb je analyses gemaakt!

Slide 7 - Tekstslide

Bronnen ter voorbereiding
- Informatie over het boek
* Je eigen aantekeningen
- Informatie over schrijver
* www.dbnl.org
* website van de schrijver zelf
- Recensies en interviews: 
LiteRom / kranten / websites

Slide 8 - Tekstslide

Literaire begrippen
en...wat weten jullie er nog van?

Slide 9 - Tekstslide

Noem een aantal literaire begrippen

Slide 10 - Open vraag

Antwoord:
- personages
- tijd
- ruimte
- perspectief
- motieven
- thema
- symbool

Slide 11 - Tekstslide

Perspectief
Een verhaal wordt op een bepaalde manier aan de lezer voorgeschoteld. De lezer ziet het verhaal voor de ogen van iemand. Dit wordt verstelinstantie genoemd. Die bepaalt hoe de lezer de personages en gebeurtenissen waarneemt

Slide 12 - Tekstslide

Welk perspectief is het meest objectief?
A
Ik-perspectief
B
Hij/zij-perspectief
C
Wisselend hij/zij-perspectief
D
Auctoriaal perspectief

Slide 13 - Quizvraag

Een subjectief perspectief is ook altijd een onbetrouwbaar perspectief
A
Waar
B
Onwaar

Slide 14 - Quizvraag

Wat houdt een 'alwetend/ auctoriaal perspectief' in ?
A
Dat de personages alles weten
B
Dat er een verteller is die alles weet

Slide 15 - Quizvraag

Een personaal perspectief is hetzelfde als
A
Een ik-vertelwijze
B
Een hij/zij-vertelwijze

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Een hoofdpersoon wordt ook wel een ....... genoemd
A
Karakter
B
Type
C
Karikatuur

Slide 18 - Quizvraag

Personages
- hoe zien ze eruit?
- wat doen ze of wat doen ze juist niet? 
- wat weet je over hun karakter?
- welke relaties heeft het personage met de andere personen?

Twee soorten personages:
- round (je weet alles: het personage maakt een ontwikkeling door)
- flat (je weet slechts een klein gedeelte, dit personage speelt een bijrol 

Slide 19 - Tekstslide

Personages
- welk probleem heeft de hoofdpersoon?
- hoe gaat hij met dit probleem om?

- kijk naar je gelezen boeken
- zijn er personages die overeenkomsten vertonen? (misschien worstelen ze wel met dezelfde problemen?)
- gaan ze op dezelfde manier met de problemen om?
- wat valt nog meer op?

Slide 20 - Tekstslide

Wat betekent het literaire begrip 'motto'?
A
Een kort stukje aan het begin van het boek. De betekenis zegt iets belangrijks over de inhoud van het boek
B
Een kort stukje aan het eind van het boek. De schrijver wil dat je dit stuk onthoudt.
C
Een kort stukje aan het begin van het boek en het is de reden waarom het boek geschreven is
D
Een kort stukje aan het begin van het boek waarin staat aan wie het boek is opgedragen

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Opbouw
-  heeft je boek hoofdstukken?
-  zijn er hoofdstuktitels of nummers?
-  hebben de titels betekenis?
-  heeft je boek een open eind of gesloten eind?

Tijd heeft ook met opbouw te maken:
- is het boek chronologisch opgebouwd?
- zijn er sprongen in de tijd? (flashbacks of flashforward)

Slide 23 - Tekstslide

Wat betekent het literaire begrip 'thema'? Er zitten vaak meerdere thema's in een boek
A
Het onderwerp waar het boek over gaat
B
Het genre waar het boek bij hoort
C
Het idee of de bedoeling achter een boek/verhaal

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Wat betekent het literaire begrip 'motief'?
A
Dat iemand iets gedaan heeft in het verhaal met een reden
B
Iets wat steeds terugkomt in het verhaal
C
De structuur die het verhaal aanhoudt
D
De reden waarom het boek is geschreven

Slide 26 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Het thema versterkt de motieven
B
De motieven versterken het thema

Slide 27 - Quizvraag

Wanneer is literatuur literatuur?

Slide 28 - Woordweb

Kenmerken literatuur
1. Zet aan het denken
2. Is taboedoorbrekend
3. Literaire kunstgrepen
4. (Artistieke) erkenning
5. Vernieuwend

Slide 29 - Tekstslide

HUISWERK VOOR VOLGENDE WEEK 30 JANUARI
  • Kijk naar je boeken: wat staat er allemaal op? Welke boeken vind je interessant? Wat is het niveau?
  • Lukt het je om verbanden te leggen? (thematisch bijvoorbeeld?) Bepaal een invalshoek. 
  • Kies een literair begrip en werk deze uit voor jouw boeken. 
  • Inleveren in de les met je naam erop. 

Slide 30 - Tekstslide

Morgen
- tekst lezen in twee groepen.  Keuze: 1 groep leest individueel en de andere groep leest de tekst gezamenlijk. 
- bespreken van de tekst
- verder werken aan je huiswerk

Slide 31 - Tekstslide

Volgende week
- Verrassingsopdracht
- We gaan naar buiten dus neem je jas mee de klas in (voor deze ene keer!)
- Neem ook je telefoon mee (voor deze ene keer!)
- Maak groepjes van maximaal 4 leerlingen.

Slide 32 - Tekstslide