Economie TEUN

ECONOMIE Teun
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

ECONOMIE Teun

Slide 1 - Tekstslide

Hoogconjunctuur = economie groeit meer dan gemiddeld 
1. hoge economische groei
2. stijging van de inflatie
3. krappe arbeidsmarkt
4. hoog consumenten- en
5. producentenvertrouwen
6. veel kredietverlening en een stijgende rente



Slide 2 - Tekstslide

Bestedingsinflatie:
hoger inkomen gezinnen/overheid/bedrijven --> meer bestedingen --> meer inflatie 

Loonkosteninflatie:
productiecapiciteit is maximaal --> lage werkloosheid --> krappe arbeidsmarkt (arbeid is schaars) --> loonkosten stijgen (aantrekkelijker) --> loonkosteninflatie 

Slide 3 - Tekstslide

Laagconjunctuur = economie  groeit minder hard dan gemiddeld
1. lage economische groei
2. weinig / geen inflatie
3. ruime arbeidsmarkt
4. laag consumenten- en producentenvertrouwen
5. weinig vraag naar kredieten en een dalende rente



Slide 4 - Tekstslide

Rente beleid ECB
Met nominale rente
hoogconjunctuur --> rente verhogen--> hogere rente is aantrekkelijker om te sparen -->  minder aantrekkelijk om te lenen (als je een hogere rente betaalt wordt lenen duurder) --> Mensen zullen zo minder snel geld gaan lenen en hun uitgaven zullen dalen --> conjunctuur wordt gedemotiveerd 

laagconjunctuur --> rente verlagen -->  minder aantrekkelijk om te sparen en aantrekkelijker om te lenen--> Mensen zullen zo meer geld gaan uitgeven-->de geaggregeerde vraag zal stijgen --> de conjunctuur wordt gestimuleerd

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

2.3 Conjunctuurbeleid
1. Begrotingsbeleid
2. Automatische stabilisatoren 
3. In- en uitverdieneffecten

Slide 7 - Tekstslide

Begrotingsbeleid 
= de overheid grijpt in de omvang van de productie, bestedingen en het inkomen.

1. Procyclisch 
= versterkt huidige conjunctuurcyclus
2. Anticyclisch
= overheidsbeleid gaat recht tegen de conjunctuur in
(bijv. in een laagconjunctuur worden overheidsuitgaven verhoogt of de belastingen verlaagd)
Nadeel: duurt lang om in te voeren

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Automatische stabilisatoren 
= mechanismen die de conjunctuurgolven afvlakken (ze werken dus anticyclisch)

1. Sociale uitkeringen--> vangen een inkomstenterugval op, waardoor bestedingen minder sterk zullen afnemen
2. Progressieve belasting --> hoe hoger het inkomen, hoe hoger hun belasting (meer besteding voor de wat armere)

Slide 10 - Tekstslide

In- en uitverdieneffecten

Inverdieneffect = wanneer de overheid meer geld aan belastingen ontvangt na een toename van de overheidsuitgaven of een verlaging van de belastingen = gunstig gevolg 

Uitverdieneffect = De overheid verdient minder geld aan belastingen na een afname van overheidsuitgaven of verhoging van belastingen

Slide 11 - Tekstslide

Opgave 2 en verbandenschema

Slide 12 - Tekstslide

Het Keynesiaanse model
Y = EV
Ye = evenwichtsinkomen
Y= C + I + O (gesloten economie)
S - I = O - B (= evenwicht vermogensmarkt, oftewel evenwicht goederenmarkt)
Y - B = besteedbaar inkomen
C = c(Y-B) + C0 (consumptie formule)
S = s (Y-B) - C0 (sparen formule)
c + s = 1

Slide 13 - Tekstslide

de multiplier is hier 1,96
Een verandering van één euro in de C/I/O zorgt voor een toename van 1,96 euro van het inkomen Y --> sneeuwbaleffect = multiplier

Slide 14 - Tekstslide

De multiplier 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

De economische kringloop

2010 examen opdracht
Keyniaanse kruis

Slide 17 - Tekstslide

Het IS-MB-GA model
IS-curve = een vergelijking waar je kan zien bij welke Y en bij welke r, Y=EV is
--> verschuift naar rechts bij verhoogde bestedingen /of verlaagde belastingen
--> verschuift naar links bij verlaagde bestedingen en/of verhoogde belastingen

vraagkant goederenmarkt

Slide 18 - Tekstslide

MB-curve 
= heeft aan hoe hoog een centrale bank de rente wil zetten bij elk niveau van inflatie
--> curve schuift omhoog bij een stijging van de rente --> krapper monetair beleid
--> curve schuift omlaag bij een daling van de rente --> ruimer monetair beleid

vraagkant geldmarkt

Slide 19 - Tekstslide

GA-curve
= geeft aan wat het geaggregeerde aanbod van goederen en diensten is bij elk inflatieniveau (oftewel welke invloed heeft inflatie op Y?)
aanbodkant goederenmarkt 
Korte termijn: hoe hoger de inflatie, hoe hoger het totale aanbod aan goederen en diensten, kosten van bedrijf stijgen niet meteen (door cao) = loon en prijsrigiditeit (GA CURVE VERSCHUIFT NIET, kan wel OPde lijn verschuiven) 

Slide 20 - Tekstslide

GA-curve op lange termijn
Kosten gaan meebewegen met de inflatie, dus de cao's bewegen mee 
Verschuiving VAN de GA lijn:
--> hogere inflatieverwachtingen leiden tot opnieuw onderhandelen van cao's, leiden tot hogere kosten leidt tot aanbod dat afneemt bij elk inflatieniveau --> verschuift naar links
--> lagere inflatieverwachtingen/lonen en prijzen dalen --> verschuiving naar rechts

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

VOORBEELD OPGAVEN IS-MB-GA

Slide 23 - Tekstslide

Herhalen IS-MB-GA model aantekeningen:

Slide 24 - Tekstslide

Wisselkoersen


BUITENLANDSE BELEGGERS ALTIJD IN ANTWOORD ALS JE PRAAT OVER WISSELKOERS!!!!!!


Rente stijgt --> aantrekkelijk buitenlandse beleggers --> vraag naar euro neemt toe --> appreciatie

Als de wisselkoers stijgt -->daalt de concurrentiepositie --> daalt export --> stijgt import --> daling productie --> daling werkgelegenheid

Slide 25 - Tekstslide

zwevende wisselkoers
appreciatie = als een valuta in waarde stijgt ten opzichte van een andere valuta
depreciatie = als een valuta in waarde daalt ten opzichte van een andere valuta 
vaste wisselkoers
revaluatie = stijging van de wisselkoers van een valuta door de centrale bank of overheid
devaluatie = daling van de wisselkoers van een valuta door de centrale bank of overheid

Slide 26 - Tekstslide

- wisselkoers ontstaat door vraag en aanbod

Slide 27 - Tekstslide

wisselkoers ontstaat door overheid/MB

Slide 28 - Tekstslide

Groei op de klippen opdracht 

Slide 29 - Tekstslide

De overheid
- Wanneer de overheid het belangrijk vindt dat het product betaalbaar blijft voor alle consumenten, kan de overheid een maximumprijs voorschrijven.

--> Helaas zorgt een maximumprijs ervoor dat de markt niet meer in evenwicht is. Bij een lagere prijs:
1. zullen consumenten méér willen kopen, maar
2. zullen producenten minder gaan produceren.
--> Het gevolg hiervan is dat er een tekort aan producten ontstaat.

De maximumprijs wordt onder de evenwichtsprijs getekend. De overheid wil de marktprijs -die te hoog is- voor de consument verlagen. 

Slide 30 - Tekstslide

De overheid kán besluiten om direct in te grijpen in de prijsvorming op de markt.
In sommige gevallen wordt de evenwichtsprijs op de markt zó laag dat producenten niet in staat zijn te overleven. Wanneer de overheid van mening is dat het product belangrijk genoeg is, kan hij ingrijpen met een minimumprijs.

--> Met een minimumprijs wil de overheid dus een lage marktprijs omhoog duwen.
Op die manier helpt de overheid de producenten.
Maar door een hogere prijs:
1. zullen consumenten minder gaan kopen
2. zullen producenten meer gaan produceren
--> Met als gevolg dat niet alle producten die de producenten maken door de consumenten gekocht zullen worden. Er ontstaat een overschot aan producten.


Slide 31 - Tekstslide

Heffing als vast bedrag in de aanbodlijn
Wanneer de overheid de producenten belast met een heffing (btw, accijns) op hun product, zullen zij alleen bereid zijn hun producten aan te bieden voor een hogere prijs. Zij willen zélf nog steeds hetzelfde bedrag als voorheen over houden. De consument moet dus bovenop dit bedrag ook de heffing betalen om de producenten over te halen dezelfde hoeveelheid aan te bieden.
Door de heffing gaat de aanbodlijn, die de leveringsbereidheid weergeeft, dus omhoog. Om dezelfde hoeveelheid aan te bieden willen de producenten hun oude prijs + de heffing van de consument ontvangen.





Subsidie in de aanbodlijn
Wanneer de overheid de producenten een subsidie geeft voor hun product, zullen zij bereid zijn hun producten voor een lager bedrag aan de consumenten aan te bieden. Een deel van het bedrag dat zij minimaal willen verdienen wordt namelijk al betaald door de overheid.

Door de subsidie gaat de aanbodlijn (die de leveringsbereidheid weergeeft) dus omlaag.




Slide 32 - Tekstslide

Welvaart
Op de Lopende Rekening staan alle transacties met het buitenland die te maken hebben met productie en inkomensvorming.
Goederenrekening
Hier worden alle transacties opgeschreven die te maken hebben met de import (=betalingen) en export (=ontvangsten) van (stoffelijke) goederen.
Dienstenrekening
Hier worden alle transacties opgeschreven die te maken hebben met de import (=betalingen) en export (=ontvangsten) van diensten (onstoffelijke goederen).
Inkomensrekening
Er worden ook productiefactoren geleverd aan /gebruikt van het buitenland.
Bijvoorbeeld een Nederlander die in Duitsland werkt, of een Amerikaanse onderneming die in Nederland een dochteronderneming heeft.

Op de Kapitaalrekening staan alle financiële transacties van een land met het buitenland.

Het zal zelden zo zijn dat in een jaar de betalingen en de ontvangsten aan elkaar gelijk zijn.
Het bedrag dat per saldo aan het buitenland betaald wordt (dan wel: van het buitenland ontvangen wordt) komt op de salderingsrekening.
Dankzij de salderingsrekening zal de totale betalingsbalans in evenwicht zijn (betalingen=ontvangsten).






Slide 33 - Tekstslide

https://www.economielokaal.nl/wisselkoers-1/

https://www.economielokaal.nl/wisselkoers-gevolgen/

Slide 34 - Tekstslide