thema 5 Disk oefenen met woorden

Goedemiddag!
Vandaag oefenen we met de woorden van Disk.
Zo kun je straks de bouwstenen zelf goed maken. 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goedemiddag!
Vandaag oefenen we met de woorden van Disk.
Zo kun je straks de bouwstenen zelf goed maken. 

Slide 1 - Tekstslide

Eten en drinken
Wat vind jij lekker? En waar hou jij niet van? Schrijf een goede zin!

Slide 2 - Open vraag

drinken
  • door je mond naar binnen
  • komt in je buik
  • werkwoord
  • zin: Ik drink elke dag 2 liter water. 
  • zin: Als ik sport moet ik veel drinken.

Slide 3 - Tekstslide

eten
  • iets in je mond stoppen
  • werkwoord 
  • zin: Ik eet graag een appel.
  • zin: Wij eten altijd om 6 uur.

Slide 4 - Tekstslide

Maak een zin met het werkwoord
eten

Slide 5 - Open vraag

snijden
  • iets in stukken verdelen met een mes
  • werkwoord
  •  ik snijd of ik snij

Slide 6 - Tekstslide

kiezen
  • 1 ding uitzoeken uit meer dingen
  • werkwoord
  • Hij kiest vandaag voor een ontbijt met brood en thee.

Slide 7 - Tekstslide

kopen
  • iets nieuws krijgen door geld te geven
  • werkwoord
  • Zij koopt een nieuwe koptelefoon.

Slide 8 - Tekstslide

maken
  • in elkaar zetten
  • zorgen dat iets heel wordt
  •  iets met je handen creëren
  • werkwoord
  • Ik maak zelf yoghurt. 

Slide 9 - Tekstslide

Welk werkwoord hoort in de zin?
De jongen _________ iets van hout.
A
snijdt
B
kiest
C
koopt
D
maakt

Slide 10 - Quizvraag

willen
  • iets wat je wenst
  • iets wat je graag doet
  • werkwoord
  • Wil jij mij de lepel geven?  

Slide 11 - Tekstslide

kunnen
  • gebruik je als iets of iemand echt dat gaat doen
  • werkwoord
  • Ik kan geen diner koken, want ik ben niet thuis.

Slide 12 - Tekstslide

Wat wil jij vanavond graag eten?
Gebruik in je antwoord het werkwoord .
willen

Slide 13 - Open vraag

Welk maaltijd kun jij zelf koken? Gebruik in je antwoord het werkwoord .
kunnen

Slide 14 - Open vraag

Werk samen
  • schrijf de werkwoord vervoeging
  • schrijf een zin met het werkwoord
Klaar? Ga verder met de andere woorden op het papier.

Slide 15 - Tekstslide

alle
  • iedereen
  • allemaal
  • alles
  • zin: Alle leerlingen zijn op school
  • zin:  Breng alle laptops naar de laptopkast.

Slide 16 - Tekstslide

beetje
  • niet veel
  • een klein deel
  • zin: Ik heb een beetje hoofdpijn. 
  • zin: In het glas zit nog een beetje water.

Slide 17 - Tekstslide

nodig
  • het moet er zijn
  • je kunt niet zonder
  • zin: Ik heb elke dag eten nodig.
  • zin: Hij moet nodig naar de wc. 

Slide 18 - Tekstslide

breed
  • afstand 
  • van zijkant tot zijkant
  • niet smal
  • zin: De tafel is 50 cm breed.
  • zin: De kast is 2 meter hoog en 1 meter breed.

Slide 19 - Tekstslide

flink
  • zeer of hard
  • heel erg
  • zin: Een telefoon is flink duur.
  • zin: Het waait en regent flink.

Slide 20 - Tekstslide

hard
  • niet zacht 
  • zin: De schil van de kokosnoot is hard.
  • zin: De vloer is hard.

Slide 21 - Tekstslide

Als je veel sport, wordt je lichaam heel _____________

A
flink
B
breed
C
alle
D
hard

Slide 22 - Quizvraag

duur
  • iets wat veel geld kost
  • niet goedkoop
  • zin: De jas is heel duur.
  • zin: Deze dure schoenen vind ik heel mooi.

Slide 23 - Tekstslide

de energiedrank
  • drank die je energie geeft
  • drank met veel suiker
  • in een blikje
  •  de drank - de dranken
  • zin: Als ik moe ben drink ik een energiedrank.

Slide 24 - Tekstslide

het brood
  • eet je elke dag 
  • gemaakt van meel
  • het brood - de broden
  • zin: Ik koop een brood bij de bakker.
  • zin: Het brood is vanmorgen gebakken.

Slide 25 - Tekstslide

de calorie
  • hoeveel energie
  • goed of slecht eten of drinken
  • te veel of te weinig 
  • de calorie - de calorieën
  • zin: In cola zitten veel calorieën.

Slide 26 - Tekstslide

de groente
  • Sla, tomaat, broccoli, prei zijn soorten groenten.
  • de groente - de groenten
  • zin: Groente is heel gezond.

Slide 27 - Tekstslide

Maak een zin met het woord
duur

Slide 28 - Open vraag

de melk
  • komt uit een koe of geit
  • drinken
  • altijd wit
  • zin: Ik drink elke avond melk.
  • zin: Melk met chocolade is chocolademelk.

Slide 29 - Tekstslide

het menu
  • een lijst met eten in een restaurant
  • je mag kiezen wat je eet
  • het menu - de menu's
  • zin: Er staat pizza op het menu.

Slide 30 - Tekstslide

het ontbijt
  • het eten in de ochtend
  • het ontbijtje
  • zin: Ik start de dag met een lekker ontbijt.
  • zin: Mijn ontbijt is gezond. 

Slide 31 - Tekstslide

de maaltijd
  • eet je drie keer per dag 
  • ontbijt - ochtend
  • lunch - middag
  • warm eten - avond
  • de maaltijd - de maaltijden
  • zin: Ik eet de maaltijd in de keuken.

Slide 32 - Tekstslide

het bord
  • plat rond ding
  • om eten op te leggen
  • het bord - de borden
  • zin: Mijn pasta ligt al op het bord.
  • zin: Ik heb een bord laten vallen.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Johan zegt dat het goed is om sportdrankjes te kopen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quizvraag

In fruit zit genoeg suiker voor de hele dag.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Ga je 10 minuten hardlopen? Dan kun je beter water drinken dan een energiedrankje.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Link