In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
5.8 spelling Engelse werkwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Je leert het schema werkwoordspelling gebruiken;
je leert Engelse werkwoorden spellen.
Slide 2 - Tekstslide
Werkwoorden vervoegen.
Plaats in elke zin de juiste vorm van het werkwoord verlengen.
1. Club Fit de actie met één week.
2. De actie wordt met één week .
3. tot en met eind dit jaar!
...
...
...
verlengt
verlengd
verlengd
verlengt
Slide 3 - Sleepvraag
Werkwoorden vervoegen.
Plaats in elke zin de juiste vorm van het werkwoord worden in de tegenwoordige tijd.
1. Met het invullen ik geholpen.
2. je daar niet vreselijk moe van?
3. Dat haast nooit meer gedaan.
...
...
...
word
wordt
word
wordt
Slide 4 - Sleepvraag
schema werkwoordspelling
Wanneer gebruik je een persoonsvorm (tt of vt), een voltooid deelwoord of een heel werkwoord? Kijk op de volgende twee slides of in je B-boek op bladzijde 137. Je kunt de afbeeldingen inzoomen.
Slide 5 - Tekstslide
schema werkwoordspelling - 1
Slide 6 - Tekstslide
schema werkwoordspelling - 2
Slide 7 - Tekstslide
Engelse werkwoorden
In de Nederlandse taal gebruiken we vaak Engelse werkwoorden.
Wie downloadt er nou nog? Lekker streamen!
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Engelse werkwoorden
Soms schrijf je twee medeklinkers, om duidelijk te maken dat een woord op z'n Engels uitgesproken wordt.
paintballen - ik paintball - hij paintballt
passen - ik pass - hij passt
grillen - ik gril - hij grilt
stressen - ik stres - hij strest
Slide 10 - Tekstslide
Waar of niet waar? Leenwoorden komen altijd uit het Engels.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Waar of niet waar? Woorden uit een andere taal die wij gebruiken, noem je leenwoorden.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Waar of niet waar?
Je gebruikt de Nederlandse spellingregels voor het schrijven van werkwoorden uit het Engels.