2.3 Temperatuur

Hoofdstuk 2:
Het weer
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2:
Het weer

Slide 1 - Tekstslide

Programma van de les
Herhaling paragraaf 2.2

Uitleg paragraaf 2.3

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

welke formule is juist?
A
absolute druk = luchtdruk - overdruk
B
luchtdruk = absolute druk + overdruk
C
absolute druk = luchtdruk + overdruk
D
luchtdruk = absolute druk - onderdruk

Slide 3 - Quizvraag

Waarmee meet je de luchtdruk
A
Manometer
B
Barometer
C
Thermometer
D
Hydrometer

Slide 4 - Quizvraag

Hoe hoger je komt, hoe...
A
groter de luchtdruk
B
meer lucht aanwezig
C
kleiner de luchtdruk
D
minder de luchtdruk te voorspellen valt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de gemiddelde luchtdruk op zeeniveau?
A
1000 hPa
B
1007 hPa
C
1013 hPa
D
1020 hPa

Slide 6 - Quizvraag

Bereken de luchtdruk in Pa als de druk 1,345 bar is
A
1,345
B
1345
C
13,45
D
134500

Slide 7 - Quizvraag

Op 16 december 2011 werd in De Bilt een luchtdruk gemeten van 970 hPa.
Een luchtdruk van 970 hPa is ...
A
erg laag.
B
iets onder het gemiddelde.
C
iets boven het gemiddelde.
D
erg hoog.

Slide 8 - Quizvraag

In een fietsband zit lucht. De band is hard opgepompt. De lucht in de band geeft een tegendruk.
Wat kun je zeggen over de tegendruk?

A
De tegendruk in de band is even groot als de luchtdruk.
B
De tegendruk in de band is groter als de luchtdruk.
C
De tegendruk in de band is kleiner als de luchtdruk.
D
te weinig gegevens bekend

Slide 9 - Quizvraag

Bij hoeveel Kelvin wordt water ijs?
A
293
B
253
C
313
D
273

Slide 10 - Quizvraag

Celsius en Kelvin
A
Van Celsius naar Kelvin +273
B
Van Celsius naar Kelvin - 273
C
Van Kelvin naar Celsius -273
D
Van Kelvin naar Celsius +273

Slide 11 - Quizvraag

Reken om:
- 15 Kelvin is
A
-288 graden Celsius
B
258 graden Celsius
C
-258 graden Celsius
D
absolute onzin

Slide 12 - Quizvraag

14) Wat is het absolute nulpunt in Kelvin?
A
273 Kelvin
B
0 Kelvin
C
0 Celsius
D
100 Kelvin

Slide 13 - Quizvraag

Hoeveel Kelvin is 50°C?

A
50 Kelvin
B
123 Kelvin
C
223 Kelvin
D
323 Kelvin

Slide 14 - Quizvraag

Kamertemperatuur in Kelvin is
A
273 K
B
- 273 K
C
293 K
D
310 K

Slide 15 - Quizvraag

Wat kun je zeggen over de temperatuur van ijs?
A
de temperatuur is ongeveer 0 graden Celcius.
B
de temperatuur is ongeveer -15 graden Celcius

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de eenheid voor warmte?
A
Kelvin
B
Celcius
C
Joule
D
Watt

Slide 17 - Quizvraag

Eenheid of grootheid?
12 graden Celcius
A
Grootheid
B
Eenheid

Slide 18 - Quizvraag

Aluminium smelt bij 660 graden Celcius hoeveel graden Kelvin is dit?
A
256
B
933
C
120
D
387

Slide 19 - Quizvraag

Hoeveel graden Kelvin is 300 graden Celcius?
A
27 K
B
27 C
C
573 K
D
573 C

Slide 20 - Quizvraag

Temperatuur wordt in Nederland vooral gemeten in...?
A
Fahrenheit
B
Kelvin
C
Celcius
D
Graden

Slide 21 - Quizvraag

20 graden Celcius = 293 Kelvin

Hoeveel Kelvin is 25 graden Celsius?
A
2 68Kelvin
B
0Kelvin
C
294Kelvin
D
298Kelvin

Slide 22 - Quizvraag

(A) Wat is de koudst mogelijke temperatuur?
A
0 graden Celsius
B
-273 graden Celsius
C
-273 Kelvin
D
-273 Fahrenheit

Slide 23 - Quizvraag

Hieronder staan twee beweringen.
1 Een atoomklok is nauwkeuriger dan een slingerklok.
2 Fahrenheit gebruikte in zijn vloeistofthermometers kwik.
Welke bewering is juist?
A
zowel 1 als 2
B
alleen 1
C
alleen 2
D
geen van beide

Slide 24 - Quizvraag

Welke temperatuur is het koudst ?
A
10 graden celsius
B
80 graden Fahrenheit
C
273 Kelvin

Slide 25 - Quizvraag

T (° F) = T (° C) × 9/5 + 32
Stel de temperatuur is 5 ° C
Hoeveel graden Fahrenheit is het dan?
A
T= 9 ° F
B
T = 37 ° F
C
T=32 ° F
D
T = 41 ° F

Slide 26 - Quizvraag

Wat is geen eenheid van temperatuur?
A
Celcius
B
Kelvin
C
Fahrenheit
D
Thermo

Slide 27 - Quizvraag

Leerdoelen
De leerling kent de natuurkundige betekenis van het woord temperatuur.
De leerling kan zelf een thermometer maken. 
De leerling kent de 3 temperatuurschalen en kan deze in elkaar omrekenen. 

Slide 28 - Tekstslide

Paragraaf 2.3
Wij denken bij temperatuur vaak aan hoe koud of warm iets is. Natuurkundig gezien zegt de temperatuur daar niets over (dat is onze interpretatie van de temperatuur). 

Temperatuur is de snelheid waar mee de moleculen bewegen. Hoe sneller ze bewegen, hoe hoger de temperatuur. 

Slide 29 - Tekstslide

Paragraaf 2.3
We kunnen deze temperatuur op verschillende manieren meten. De meest gebruikte is die van de vloeistofthermometer. 

Daarnaast kennen we nog de Bi-metaalthermometer en de elektrische thermometer.

Demonstratie Bi-metaal

Slide 30 - Tekstslide

Paragraaf 2.3
Wij gebruiken meestal de temperatuurschaal Celcius. Deze is gebaseerd op de temperatuur van smeltend ijs en kokend water (zo kun je dus zelf een thermometer maken)

Je zet een thermometer zonder schaalverdeling in een bakje met ijswater (dat is de 0 ⁰C) Daarna in kokend water (dat is 100 ⁰C) nu verdeel je de ruimte daartussen in gelijke delen.

Slide 31 - Tekstslide

Paragraaf 2.3
Naast Celcius zijn er nog 2 temperatuur schalen. In Amerika gebruiken ze de temperatuurschaal Fahrenheit. 

In de wetenschap gebruiken ze de temperatuurschaal van Kelvin. Deze gaat uit van de beweging van de moleculen. geen beweging is de laagste temperatuur. Het kan niet kouder worden dan -273 ⁰C dus dat is 0 K.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Paragraaf 2.3
Om om te rekenen kun je de volgende formules gebruiken:
              Fahrenheit:                                                            Kelvin:
TC=(TF32)95
TF=TC59+32
TC=TK273
TK=TC+273

Slide 34 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag
Maak paragraaf 2.3
Het rekenen met temperatuur kan soms wel lastig zijn, dus zorg dat je dat goed oefent.
Ben je klaar?
Ga je werk ook nakijken.
kijk nog eens naar paragraaf 1 als je die lastig vond. 

Slide 35 - Tekstslide