4.3 - Kun je aan het werk + 4.4 - Werk voor iedereen?

Welkom  
economen!
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom  
economen!

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 4
Paragraaf 3 - Kun je aan het werk?
Paragraaf 4 - Werk voor iedereen
4 mavo

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  • Uitleg paragraaf 4.3 + 4.4
Keuze uit:
  • Paragraaf 4.3 = vraag 1 t/m 12 (vanaf blz. 114)
  • Paragraaf 4.4 = vraag 1 t/m 12 (vanaf blz. 118)
  • PO op bezoek bij een bedrijf

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Weet je in welke productiesectoren je kunt werken.
  • Weet je wat vraag en aanbod van arbeid is.
  • Weet je wat een krappe en een ruime arbeidsmarkt is.
  • Weet je wat werkloosheid is en kun je dit uitleggen met de termen vraag en aanbod.
  • Kun je verschillende soorten werkloosheid herkennen. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Arbeidsmarkt
  • Arbeidsmarkt = dus het totaal van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid.
  • Aanbod = werknemers
  • Vraag = werkgevers
  • Als er meer aanbod (werknemers) van arbeid is dan vraag (werkgevers) naar arbeid is ontstaat er werkloosheid  


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Welke werk gaat verdwijnen in de toekomst?
Hou je hier rekening mee met je studiekeuze?

Slide 8 - Open vraag

Krappe of ruime arbeidsmarkt?
  • Krappe = veel vraag naar personeel en weinig aanbod   Gevolg = Weinig werkloosheid + goede arbeidsvoorwaarden = gunstig voor werknemer

  • Ruime =  weinig vraag naar personeel en veel aanbod   Gevolg = Veel werkloosheid en slechte arbeidsvoorwaarden = gunstig voor werkgever

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Is er op dit moment een krappe of een ruime arbeidsmarkt in NL? Leg je antwoord uit (want, omdat)

Slide 11 - Open vraag

Er zijn 4 productiesectoren:
  1. Primaire sector: landbouw, mijnbouw en visserij.
  2. Secundaire sector: industrie & bouw.
  3. Tertiaire sector: commerciële dienstverlening (bijv. winkels,)
  4. Quartaire sector: niet-commerciële instellingen (bijv. scholen, brandweer)



Slide 12 - Tekstslide

LET OP! Verschil in begrippen.
  • ProductieFACTOREN (kapitaal, arbeid, natuur)
  • ProductieSECTOREN (primaire, secundaire, tertiaire, quartiare)
  • SECTOREN in het vmbo (groen, economie, zorg en welzijn, techniek)

Slide 13 - Tekstslide

Hoe ontstaat werkloosheid?

Slide 14 - Woordweb

Oorzaken van werkloosheid
  • Het slechter gaat met de economie (vooral conjunctuurgevoelige bedrijven) 
  • Mechanisatie en automatisering 
  • Opleiding past niet bij de banen die er zijn  bedrijven
  • Vertrekken naar het buitenland 
  • Stijging beroepsbevolking 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Soorten werkloosheid
  1. Conjuncturele werkloosheid
  2. Structurele werkloosheid
  3. Seizoenwerkloosheid
  4. Regionale werkloosheid
  5. Frictiewerkloosheid

Slide 17 - Tekstslide

Conjuncturele werkloosheid
Mensen kopen minder producten --> bedrijven gaan minder producten maken --> bedrijven hebben minder werk --> er ontstaat conjuncturele werkloosheid.

 
 = dus werkloosheid die ontstaat doordat er minder vraag is naar producten (bijvoorbeeld doordat er minder export is of dat consumenten minder geld te besteden hebben)

Slide 18 - Tekstslide

Structurele werkloosheid
= Werk dat niet meer terugkomt (blijvende werkloosheid)

Bijvoorbeeld door reorganisaties of dat machines het werk overnemen van mensen 

 


Slide 19 - Tekstslide

Andere soorten werkloosheid
  • Frictie werkloosheid =  Je bent korte tijd werkloos, omdat je net klaar bent met school of, omdat je een nieuwe baan zoekt. 
  • Seizoenswerkloosheid = Je bent werkloos, omdat jouw werk aan een seizoen gebonden is. (vb. strandtent, ijssalon, ijsbaan)
  • Regionale werkloosheid = Je bent werkloos, omdat er in een bepaald deel van het land minder werk is of dat het werk hier verdwijnt.




Slide 20 - Tekstslide

Maatregelen overheid tegen werkloosheid
  • Lagere belastingen voor bedrijven → meer investeringen bedrijven
  • Lagere loonbelasting voor werknemers → meer bestedingen consument
  • Lagere btw-tarieven → meer bestedingen consument
  • Bijscholing of omscholing van werklozen → grote kans op werk
  • Verlaging van het minimumloon → bedrijven nemen sneller mensen aan
  • Subsidies voor bijvoorbeeld innovatie (technologische ontwikkeling)  → betere concurrentiepositie bedrijven
  • De overheid start zelf projecten →  bijvoorbeeld tunnel Nijverdal →  Er is meer werk bij bijvoorbeeld wegenbouwbedrijven.

Slide 21 - Tekstslide

Lonen stijgen....
Werknemers:
  • meer inkomen
  • meer besteden
  • goed voor de werkgelegenheid

Werkgevers:

  • hogere kosten
  • prijzen producten stijgen
  • verkoop daalt
  • slecht voor de werkgelegenheid en concurrentiepositie

Slide 22 - Tekstslide

Krappe arbeidsmarkt
Ruime arbeidsmarkt
Veel vraag en weinig aanbod van arbeid
Hoge werkloosheid
Hoge lonen
Moeilijk een baan te vinden
Weinig vraag en veel aanbod van arbeid
Goede arbeidsvoorwaarden

Slide 23 - Sleepvraag

Sanne werkt in de winter bij de schaatsbaan. 's Zomers heeft zij geen werk. 
Een bedrijf in Gelderland gaat failliet. Bij het bedrijf waren 1.250 mensen werkzaam waarvan ruim 89% in een straal van 35km van het bedrijf woonde. 
Mensen kopen geen videobanden meer, daardoor sluit ook de laatste fabriek die videobanden produceerd.
Na het behalen van je diploma ben je korte tijd werkloos.
Structurele werkloosheid
Seizoens werkloosheid
Regionale  werkloosheid
Frictie  werkloosheid

Slide 24 - Sleepvraag

In welke sector horen de landbouwer, visser en tuinbouwer thuis?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 25 - Quizvraag

In welke sector horen de soldaat, politieagent, burgemeester, vuilnisman thuis?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 26 - Quizvraag

Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank

Slide 27 - Quizvraag

In welke sector horen de timmerman, loodgieter, metselaar en schilder thuis?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 28 - Quizvraag

Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar

Slide 29 - Quizvraag

In welke sector horen de kassière, fietsenmaker, advocaat, dokter en direkteur thuis?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 30 - Quizvraag

Welke productiesector is in een derdewereldland veel groter dan in een Westers land?
A
Primaire
B
Secundaire
C
Tertiaire
D
Quartaire

Slide 31 - Quizvraag

Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
regionale werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
structurele werkloosheid

Slide 32 - Quizvraag

Conjuncturele werkloosheid is blijvend.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictiewerkloosheid

Slide 34 - Quizvraag

Wat betekent regionale werkloosheid?
A
Werkloosheid die niet bekend is bij UWV.
B
Dat er in een bepaald seizoen meer werkloosheid is.
C
Dat er in een bepaalde provincie meer werkloosheid is.
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen.

Slide 35 - Quizvraag

Wanneer de mens wordt overgenomen door een machine is dat ... werkloosheid
A
frictie
B
structurele
C
machinale
D
conjuncturele

Slide 36 - Quizvraag

Is er hier sprake van conjuncturele werkloosheid?
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quizvraag

Programma
  • Uitleg paragraaf 4.3 + 4.4
Keuze uit:
  • Paragraaf 4.3 = vraag 1 t/m 12 (vanaf blz. 114)
  • Paragraaf 4.4 = vraag 1 t/m 12 (vanaf blz. 118)
  • PO op bezoek bij een bedrijf

Slide 38 - Tekstslide

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Weet je in welke productiesectoren je kunt werken.
  • Weet je wat vraag en aanbod van arbeid is.
  • Weet je wat een krappe en een ruime arbeidsmarkt is.
  • Weet je wat werkloosheid is en kun je dit uitleggen met de termen vraag en aanbod.
  • Kun je verschillende soorten werkloosheid herkennen. 

Slide 39 - Tekstslide