Naamvallen 1e naamval




de 1e naamval (Nominativ) & ein-Gruppe
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les




de 1e naamval (Nominativ) & ein-Gruppe

Slide 1 - Tekstslide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
Deze lidwoorden gebruik je bij het onderwerp van de zin.

voorbeeld: (de) Lehrer hat sein Buch vergessen.
Wie/wat hat vergessen? -> (de) Lehrer

dus: 
ond. +1 m = der Lehrer (hat sein Buch vergessen).

Slide 2 - Tekstslide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
Onderwerp: der Lehrer

(een) Lehrer hat sein Buch vergessen.

ond +1 m = ein Lehrer

Slide 3 - Tekstslide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
(zijn) Lehrer hat sein Buch vergessen.
(haar) Lehrer...
(mijn) Lehrer...
(jullie) Lehrer...

Slide 4 - Tekstslide

Ein Lehrer hat sein Buch vergessen.
Mein Lehrer...
Unser Lehrer...
Ihr Lehrer...


M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein
jouw - dein
zijn - sein
haar - ihr
onze - unser
jullie - euer
hun - ihr
uw - Ihr
geen - kein

Slide 5 - Tekstslide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
Een Lehrerin hat ihr Buch vergessen.
ond +1 v = eine Lehrerin

(mijn) Lehrerin hat ihr Buch vergessen.
mijn = mein
hier: ond +1 v = eine Lehrerin
dus ook : meine Lehrerin
ein-Gruppe:
mijn - mein
jouw - dein
zijn - sein
haar - ihr
onze - unser
jullie - euer
hun - ihr
uw - Ihr
geen - kein

Slide 6 - Tekstslide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein
jouw - dein
zijn - sein
haar - ihr
onze - unser
jullie - euer
hun - ihr
uw - Ihr
geen - kein
(zijn) Schwester ist lieb.
ond +1 v = seine Schwester

(jouw) Vater ist groß.
ond +1 m = dein Vater

(uw) Buch ist dick.
ond +1 o = Ihr Buch ist dick.

Slide 7 - Tekstslide

Warum ist (haar) Freundin hier?
A
ihr
B
ihre
C
Ihr
D
Ihre

Slide 8 - Quizvraag

Juiste antwoord: B

Waarom?

ond. +1 v = ihre Freundin
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein
jouw - dein
zijn - sein
haar - ihr
onze - unser
jullie - euer
hun - ihr
uw - Ihr
geen - kein

Slide 9 - Tekstslide

Gestern hat (mijn) Vater mich abgeholt.
A
mein
B
meine
C
dein
D
deine

Slide 10 - Quizvraag

(uw) Freunde sind alle hier!
A
ihr
B
ihre
C
Ihr
D
Ihre

Slide 11 - Quizvraag

Morgen fliegt (jouw) Oma nach Berlin.
A
sein
B
seine
C
dein
D
deine

Slide 12 - Quizvraag

(ons) Dorf ist sehr klein.
A
uns
B
unse
C
unser
D
unsere

Slide 13 - Quizvraag

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein
jouw - dein
zijn - sein
haar - ihr
onze - unser
jullie - euer
hun - ihr
uw - Ihr
geen - kein
Gestern hat (mijn) Vater micht abgeholt.
ond +1 m = mein Vater (A)

(uw) Freunde sind alle hier!
ond +1  mv = Ihre Freunde (D)

Morgen fliegt (jouw) Oma nach Berlin.
ond +1 v = deine Oma (D)

(ons) Dorf ist sehr klein.
ond +1 o = unser Dorf (C)

Slide 14 - Tekstslide

Nu zelf! Let op, je moet het op de juiste manier opschrijven:

ond +1 m = mein Vater
ond +1 mv = deine Schwestern
ond +1 o = Ihr Buch

Ken je de ein-Gruppe al uit je hoofd? Dan gaat het nog makkelijker!
Let op de spaties bij het typen!!!

Slide 15 - Tekstslide

1. Wie viel hat (jouw) Bruder ausgegeben?

Slide 16 - Open vraag

2. (mijn) Mutter hat uns gebracht.

Slide 17 - Open vraag

3. Hat (onze) Lehrerin gut erklärt?

Slide 18 - Open vraag

4. (het) Buch ist nicht spannend.

Slide 19 - Open vraag

5. Hat (haar) Mann den Brief geschrieben?

Slide 20 - Open vraag

6. Wo sind (zijn) Freunde geblieben?

Slide 21 - Open vraag

7. (de) Stier hat mich nicht gesehen.

Slide 22 - Open vraag

8. Wann ist (jouw) Opa eigentlich hier?

Slide 23 - Open vraag

Nog meer leren?

Volg de les over de 4e naamval!

Slide 24 - Tekstslide