H.12 Hormonen - herhaling voor de toets

Reactie op hormonen
Hoofdstuk 12 Hormonen
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Reactie op hormonen
Hoofdstuk 12 Hormonen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

12.1
  • Hormonen zijn stoffen met boodschap
  • Hormoonklieren
  • Doelwitorganen

Regeling: hypothalamus > hypofyse > hormonen
sensor > Regelcentrum > effector
  • Positieve of negatieve terugkoppeling

Slide 3 - Tekstslide

12.1 Hormonen
Hormoonklier: cellen die hormonen produceren

Hormonen afgegeven aan bloed (inwendige milieu).

Doelwitorganen hebben receptoren voor dat hormoon.

Slide 4 - Tekstslide

12.1 Regeling
Hypothalamus is deel van hersenen, ontvangt informatie uit hele lichaam.
Hypothalamus communiceert via neurohormonen via bloed of via neuronen.

Adenohypofyse maakt hormonen en zet andere organen aan het werk.
Zie BINAS 89C

Slide 5 - Tekstslide

12.1 Regeling
Neuronen in hypothalamus kunnen hormonen afgeven in (neuro)hypofyse.

Neuronen in hypothalamus kunnen ook hormonen afgeven aan bloed en komen daarna bij hypofyse:
RH: sitmulerend, IH: remmend
Zie BINAS 89A

Slide 6 - Tekstslide

12.4 Negatieve terugkoppeling

Slide 7 - Tekstslide

12.4 Positieve terugkoppeling

Slide 8 - Tekstslide

Tot nu toe...
Hormonen zijn boodschappers via het bloed. 
Vaak gereguleerd via hypothalamus en hypofyse.

Hormoonklier > hormoon > bloed > doelwitorgaan
Doel hormoon: maken eiwit, processen aanzetten/versnellen.

Doel bereikt? Negatieve, soms positieve, terugkoppeling.



Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Enkele hormonen zijn: TSH, GIH, HCG, CRH.

Welke hormonen zetten andere organen aan tot hormoonproductie?
A
allemaal
B
TSH, GIH, CRH
C
TSH, HCG, CRH
D
TSH en CRH

Slide 11 - Quizvraag

Enkele hormonen zijn: TSH, GIH, HCG, CRH

Welke hormonen worden door de hypothalamus geproduceerd?
A
allemaal
B
TSH, GIH, CRH
C
GIH en CRH
D
CRH

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen hypofyseachterkwab en hypofysevoorkwab?
A
achterkwab werkt via negatieve terugkoppeling, voorkwab via positieve terugkoppeling
B
achterkwab maakt hypofyse hormonen, voorkwab neurohormonen
C
achterkwab bevindt zich achter de hersenstam, voorkwab voor de hersenstam
D
achterkwab reageert op neurohormonen en voorkwab op releasing hormonen

Slide 13 - Quizvraag

12.2 
Kijken hoe hormonen leiden tot reacties bij doelwitorganen 
op celniveau

Reactie kan zijn: DNA aflezen en eiwit maken (transcriptiefactor) of proces aanzetten/versnellen: testosteron of therosine.


Slide 14 - Tekstslide

12.2
Je bekijkt het uitlegfilmpje (volgende dia)

Belangrijk is dat je begrijpt:
- 3 soorten hormonen die anders communiceren met cellen
- hoe reactie in de cel verloopt

Check en toepassen: opdr. 1 t/m 8 van 17.2


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Welke hormonen kunnen het celmembraan passeren?
A
steroïde hormoon
B
peptide hormoon
C
amino/tyrosine hormoon

Slide 17 - Quizvraag

Bij welke groep hormonen is er ook een second messenger nodig?
A
van steroïde hormoon
B
van peptide hormoon

Slide 18 - Quizvraag

Voor hetzelfde effect, waar moet ik meer hormoon van maken?
A
van steroïde hormoon
B
van peptide hormoon
C
van amino/tyrosine hormoon

Slide 19 - Quizvraag

12.4 Regeling glucoseconcentratie

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

1. Welke namen kun je bij hormoon 1 schrijven?
A
insuline
B
glucagon
C
glycogeen
D
adrenaline

Slide 23 - Quizvraag

2. Licht toe dat de veranderingen in de hormoonconcentraties van insuline n glucagon na een maaltijd samenhangen met het glucosegehalte in het bloed.

Slide 24 - Open vraag

5. Wat gebeurt er met de osmotische waarde van cellen wanneer zij glucose zouden opslaan in plaats van glycogeen?

Slide 25 - Open vraag

6. Een van de symptomen van suikerziekte kan zijn dat de patiënten veel plassen. Hoe komt dit? Gebruik in je antwoord de termen 'osmotische waarde van de urine' en 'osmotische waarde van het bloed'.

Slide 26 - Open vraag

6. Een van de symptomen van suikerziekte kan zijn dat de patiënten veel plassen. Hoe komt dit? Gebruik in je antwoord de termen 'osmotische waarde van de urine' en 'osmotische waarde van het bloed'.

Slide 27 - Open vraag

12.5 Reageren met behulp van hormonen

Slide 28 - Tekstslide

Leerdoelen:
  • reactie op kou (bron 18)
  • reactie op watertekort (bron 19)
  • reactie op energietekort (bron 20)
  • reactie op zuurstoftekort (bron 21)

Slide 29 - Tekstslide

Welke hormonen horen bij welke klier?
Groeihormoon
Schildklierhormoon
Adrenaline
Insuline
Glucagon
Testosteron
Oestrogeen

Slide 30 - Sleepvraag

De hypothalamus produceert...
(blauwe pijl)
A
Releasing hormonen (RH)
B
Inhibiting hormonen (IH)
C
Zowel RH als IH
D
Geen van beide

Slide 31 - Quizvraag

Hoe noemen we het fenomeen dat een hormoon zijn eigen aanmaak remt?
timer
0:15

Slide 32 - Open vraag

Waardoor reageren alleen doelwitcellen op hormonen, en niet alle andere cellen ook?
timer
0:30

Slide 33 - Open vraag

de reactie op kou
zie je in de TSH-regelkring
(bron 18)

Slide 34 - Tekstslide

Door kou/psychische belasting/fysieke belasting wordt hypothalamus gestimuleerd en TRH afgegeven.

Hypofyse geeft TSH af --> schildklier maakt T4 en T3 aan (T4 moet omgezet worden in T3 door lever)

T3 bindt aan receptor waardoor glucose- en vetverbranding gestimuleerd wordt.

Hierdoor stijgt de kerntemperatuur.



Reactie op kou

Slide 35 - Tekstslide

Door een toename van de concentratie T3 geeft de hypothalamus minder TRH af.

Hierdoor wordt er minder TSH en dus minder T3 en T4 afgegeven.
T3 remt dus zijn eigen productie.

De hypothalamus geeft ook minder TRH af door de verhoging van de kerntemperatuur.
Negatieve terugkoppeling

Slide 36 - Tekstslide

Bij een tekort aan jodium in je voedsel kun je niet voldoende thyroxine maken. Wat is dan het gevolg?
A
negatieve terugkoppeling valt weg
B
schildklier verschrompelt
C
positieve terugkoppeling ontstaat
D
schildklier zwelt op (struma)

Slide 37 - Quizvraag

Als je schildklier te hard werkt dan voel je je
A
koud
B
gejaagd
C
warm
D
B en C zijn goed

Slide 38 - Quizvraag

De volgende dia laat de reactie op watertekort en de regeling van de bloeddruk zien. Dit hoef je niet te leren voor de toets maar het is wel een goede oefening

Slide 39 - Tekstslide

Dus als oefening: lees de tekst Reacties op een watertekort van 12.5 (blz. 146) en bestudeer bron 19

Slide 40 - Tekstslide

Watertekort
Bron 19

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht 1
Teken een regelkring voor de regeling van dorst met ADH.

Teken een regelkring voor de regeling van de bloeddruk met renine.

Slide 42 - Tekstslide

ADH regeling bij dorst
Renine regeling bij lage bloeddruk

Slide 43 - Tekstslide

Reacties op zuurstoftekort

Slide 44 - Tekstslide

Bij een langdurig lage pO2 in het bloed zal
A
het beenmerg meer EPO maken
B
de nierschors meer EPO maken
C
de lever meer rode bloedcellen afbreken
D
het bijniermerg minder EPO maken

Slide 45 - Quizvraag

Als je nog tijd over hebt ga dan de examentraining doen van H.12 (blz 154 t/m 156)

Slide 46 - Tekstslide