fictie opdracht laatste les, les 5

Wat gaan we doen?
  • Quiz over leestekens. 

  • Laatste keer in de klas aan je fictie opdracht werken. Uiterlijk 23 juni moet je het inleveren.
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
  • Quiz over leestekens. 

  • Laatste keer in de klas aan je fictie opdracht werken. Uiterlijk 23 juni moet je het inleveren.

Slide 1 - Tekstslide

Leestekens quiz

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn leestekens?
A
Punt, vraagteken, uitroepteken
B
Hoofdletter, alinea, en namen
C
Afspraken
D
Onnodig

Slide 3 - Quizvraag

Waarom gebruik je hoofdletters en leestekens?
A
om de tekst leesbaar te maken.
B
om de tekst beter leesbaar te maken.
C
om de les plechtiger te laten lijken.
D
om de tekst belangrijker te laten lijken.

Slide 4 - Quizvraag

Leestekens: een zin eindigt met ...
A
aanhalingstekens
B
een komma
C
een dubbele punt
D
een punt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is juist?
Let op de leestekens
A
Betty wil jij de was ophangen?
B
Betty, wil jij de was ophangen?
C
Betty wil jij, de was ophangen?
D
Betty, wil jij, de was ophangen?

Slide 6 - Quizvraag

In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Ik haal morgen wel boodschappen en bloemen.
B
In mijn auto heb ik nog wel wat brood, drinken en fruit.
C
Hoe komt het dat je de toets zo slecht gemaakt hebt?
D
Hij gaat niet dus, moet zijn zusje het maar doen.

Slide 7 - Quizvraag

Bij welke zin zijn de leestekens juist geplaatst?
A
Schiet op kinderen.
B
Schiet op kinderen?
C
Schiet op, kinderen!
D
Schiet op kinderen!

Slide 8 - Quizvraag

In welke zin staan de leestekens NIET goed?
A
Sorry, ik snap het niet.
B
Ik dacht: dat hij gelijk had
C
Ik volg de les, omdat het interessant is.
D
Doe die deur dicht!

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin kloppen de leestekens?
A
Als jij niet gaat wil ik ook niet.
B
Ik heb hoofdpijn dus ik blijf thuis.
C
Waarom eet jij nooit bananen?
D
Hoe groot is jullie auto.

Slide 10 - Quizvraag

Plaats de juiste hoofdletters en leestekens:

meneer ha van dijk

Slide 11 - Open vraag

Schrijf de zin over en plaats hoofdletters en leestekens.
henkie let nu eens op

Slide 12 - Open vraag


Schrijf de zin over. Plaats hoofdletters en leestekens.

houd jij ook zo van chocolade boterkoek en snoep

Slide 13 - Open vraag

Plaats leestekens en hoofdletters:
ik ga naar huis want ik ben ziek

Slide 14 - Open vraag

Plaats leestekens en hoofdletters in de volgende zin:
als je niet doorloopt bots ik tegen je aan

Slide 15 - Open vraag

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

morgen begint de kermis

Slide 16 - Open vraag

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 17 - Open vraag

Juist of onjuist:
Lotte zei: 'Wat een leuke jongen.'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Juist of onjuist:
nederlandse
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Mercedes
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Pieter Van Duinrade
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Janneke de Boer
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
display'tje
B
displaytje

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
beweging?
A
bewegingkje
B
bewegingje
C
bewegingetje
D
beweginkje

Slide 25 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van museum?
A
musea
B
museumpje
C
museumtje
D
museum'pje

Slide 27 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
skietje
B
ski'tje

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van:
cola?
A
colaatje
B
cola'tje
C
cola-tje

Slide 29 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van...
ballon?

Slide 31 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van...
radio?

Slide 32 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

baby

Slide 33 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van café?

Slide 34 - Open vraag

Wat is het meervoud?
A
machine
B
machientjes
C
machines

Slide 35 - Quizvraag

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 36 - Quizvraag

meervoud
A
depressies - parapluus - hobbies
B
depressies- paraplu's - hobby's
C
depressies - paraplu's - hobbies
D
depressies - parapluus - hobby's

Slide 37 - Quizvraag

Als de persoonsvorm meervoud is, moet het onderwerp ook meervoud zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 38 - Quizvraag

Meervoud
A
cafées
B
cafees
C
cafés
D
café 's

Slide 39 - Quizvraag

meervouden

Wat is het meervoud van idee?
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën

Slide 40 - Quizvraag

Zelfstandig werken....
  • Werk verder aan je Word document en je verwerkingsopdracht. 

  • Hierna is het huiswerk. 

  • Lever de opdracht uiterlijk maandag 23 juni in.

Slide 41 - Tekstslide