NN6e 2hv H2 Gram NG

werkwoordelijk gezegde
Het WG van een zin zegt wat iemand of iets (het onderwerp) doet.
Bijvoorbeeld:
De jongen zit in de klas.
Morgen gaan de kinderen naar de IJzeren Man.
    

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

werkwoordelijk gezegde
Het WG van een zin zegt wat iemand of iets (het onderwerp) doet.
Bijvoorbeeld:
De jongen zit in de klas.
Morgen gaan de kinderen naar de IJzeren Man.
    

Slide 1 - Tekstslide

naamwoordelijk gezegde
Een NG zegt wat iemand of iets is of wordt .
– De hockeycoach / is / streng.
ng = is [streng]
– Sien wordt docent beeldende kunst.
ng = wordt [docent beeldende kunst]

Slide 2 - Tekstslide

NG uitleg
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.
Het ww.deel bevat alle ww uit de zin. Een van die ww is een koppelwerkwoord (kww). Er zijn zes koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.
Het nw.deel bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft. 

Slide 3 - Tekstslide

Zo vind je het NG:

1 Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat.
2 Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
3 Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: 
Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? 
Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.
4 Noteer het naamwoordelijk gezegde: ww + [nw.deel] 



Slide 4 - Tekstslide

LET OP:
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde (dus kww + nwdeel), staat NOOIT een lijdend voorwerp!

Slide 5 - Tekstslide

voorbeeld
Sem wil later heel graag een beroemde YouTuber zijn! 
1 zijn = kww
2 Sem wil later iets zijn, namelijk een beroemde YouTuber
3 Vraag: Wat wil Sem zijn? 
Antwoord: een beroemde YouTuber.
4 ng = wil [een beroemde YouTuber] zijn

Slide 6 - Tekstslide

Noem de zes koppelwerkwoorden

Slide 7 - Open vraag

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
stap 1
stap 2
stap 3a
stap 3b
stap 4
Stel vast of er een kww in de zin staat.
Stel vast of het onderwerp iets is/wordt.
Stel de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden?
Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.

Noteer het naamwoordelijk gezegde: ww + [nw.deel]

Slide 8 - Sleepvraag

Sommige dingen blijven nu eenmaal voor altijd raadselachtig.
A
Het onderwerp doet iets
B
Het onderwerp wordt/is iets.

Slide 9 - Quizvraag

Op plechtige wijze zal de voorzitter de medailles overhandigen.
A
Het onderwerp doet iets
B
Het onderwerp wordt/is iets.

Slide 10 - Quizvraag

Zal de coördinator vanwege het mooie weer op een ijsje trakteren?
A
Het onderwerp doet iets
B
Het onderwerp wordt/is iets.

Slide 11 - Quizvraag

Afgelopen zaterdag is de uitverkoop een succes geweest.
A
Het onderwerp doet iets
B
Het onderwerp wordt/is iets.

Slide 12 - Quizvraag

voorbeeld 1

Slide 13 - Tekstslide

Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.
Wat is het gezegde?

Slide 14 - Open vraag

Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.
Staat er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.
Wat is het onderwerp?

Slide 16 - Open vraag

Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.
A
het onderwerp doet iets.
B
het onderwerp is/wordt iets.

Slide 17 - Quizvraag

Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.
Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Slide 18 - Open vraag

voorbeeld 2

Slide 19 - Tekstslide

Isa uit klas 2 zou een veelbelovende gamer kunnen zijn.
Wat is het gezegde?

Slide 20 - Open vraag

Isa uit klas 2 zou een veelbelovend gamer kunnen zijn.
Staat er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Isa uit klas 2 zou een veelbelovende gamer kunnen zijn.
Wat is het onderwerp?

Slide 22 - Open vraag

Isa uit klas 2 zou een veelbelovende gamer kunnen zijn.
A
het onderwerp doet iets.
B
het onderwerp is/wordt iets.

Slide 23 - Quizvraag

Isa uit klas 2 zou een veelbelovende gamer kunnen zijn.
A
in deze zin staat dus een NG.
B
in deze zin staat dus een WG.

Slide 24 - Quizvraag

Isa uit klas 2 zou een veelbelovende gamer kunnen zijn.
Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Slide 25 - Open vraag

voorbeeld 3

Slide 26 - Tekstslide

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.
Wat is het gezegde?

Slide 27 - Open vraag

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.
Staat er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin?
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.
Wat is het onderwerp?

Slide 29 - Open vraag

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.
A
het onderwerp doet iets.
B
het onderwerp is/wordt iets.

Slide 30 - Quizvraag

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.
A
In deze zin staat dus een NG
B
In deze zin staat dus een WG

Slide 31 - Quizvraag

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 32 - Open vraag