2ha Grammatica Zinsdelen - H2

Grammatica
Pak alvast je boek, schrift en studiewijzer
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Pak alvast je boek, schrift en studiewijzer

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je weet wat een voorzetselvoorwerp is en hoe je die in een zin kunt herkennen.
  • Je kunt het naamwoordelijk gezegde in een zin herkennen.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.

Slide 2 - Tekstslide

Alles bij elkaar. Ontleed de zin: pv t/m bwb

Voorafgaand aan de wedstrijd kregen
alle spelers een flinke bonus.
timer
2:00

Slide 3 - Open vraag

Antwoord vorige vraag 
/ Voorafgaand aan de wedstrijd / kregen / alle spelers / een flinke bonus./

pv = kregen
ow = alle spelers
wg = kregen
lv = een flinke bonus
mv = n.v.t.
bwb = voorafgaand aan de wedstrijd

Slide 4 - Tekstslide

Tijdens de vakantie is iedereen vast en zeker zeer vrolijk. 
Benoem het zinsdeel 'tijdens de vakantie'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 5 - Sleepvraag

Grammatica woordsoorten H2
naamwoordelijk gezegde

blz. 60-61

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Naamwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet. Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt. Dat is het verschil.
Let goed op: Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een [naamwoordelijk deel].
De voetbaltrainer is streng. ng = is [streng].

Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Je vindt het naamwoordelijk gezegde in vier stappen:
1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen.
2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
3. Wat + wg + onderwerp = naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde als volgt:
pv + [nw. deel] + overige werkwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
ng = is [ideaal]
2. Ruben uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn.
ng = schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk
Grammatica zinsdelen H2
Opdracht 1

Slide 12 - Tekstslide

1. Zal de coördinator vanwege het mooie weer op een ijsje trakteren?

2. Afgelopen zaterdag is de uitverkoop een succes geweest.

3. Sommige dingen blijven nu eenmaal voor altijd raadselachtig.

4. Op plechtige wijze zal de voorzitter de medailles overhandigen.
Opdracht 1 -> doet het ow iets of is het ow iets?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Opdrachten
Grammatica zinsdelen H2
Opdracht 2 t/m 4
bladzijde 60-61

Slide 15 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je weet wat een voorzetselvoorwerp is en hoe je die in een zin kunt herkennen.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
  • Je kunt het naamwoordelijk gezegde in een zin herkennen.

Slide 16 - Tekstslide