H5: Taalverzorging - Formulieren

1 / 14
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Leerdoelen:
- ik weet hoe je de trappen van vergelijking moet gebruiken 
- ik weet wanneer je als of dan moet gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

H5 Formuleren
Als je twee of meer dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.


Er zijn drie trappen: 
  1. de stellende trap (grappig);
  2. de vergrotende trap (grappiger); 
  3. de overtreffende trap (grappigst).

Slide 3 - Tekstslide

 H5 Formuleren 
de stellende trap
de vergrotende trap
de overtreffende trap
Samir is aardig.
Marco is aardiger
Asli is het aardigst.
Lolly's zijn lekker.
Chocolade is lekkerder.
Chips zijn het lekkerst.
Ik eet graag patat.
Roos eet liever pizza.
Bob eet het liefst ijs.

Slide 4 - Tekstslide

 H5 Formuleren
De vergrotende en overtreffende trap maak je zo:
Bij een vergrotende trap schrijf je -er achter het woord (leuker)
Bij de overtreffende trap schrijft je -st(e) achter het woord (leukst)

Let op:
  • een woord dat op -r eindigt, krijgt in de vergrotende trap - der: stoer - stoerder
  • een woord dat op een -s eindigt, kijgt in de overtreffende trap alleen een -t:    boos - boost
  • een woord dat op -st eindigt, krijgt in de overtreffende trap geen-st, maar meest ervoor: woest, woester, meest woest
  • de volgende woorden hebben een afwijkende vergrotende en overtreffende trap: goed-beter-best, graag-liever-liefst, veel-meer-meest, weinig-minder-minst



Slide 5 - Tekstslide

 H5 Formuleren
Als of dan? Ik of mij?

Na de stellende trap gebruik je het woordje als. Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo.
  • Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik.
  • Zijn tas is even groot als die van mij.

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan.
  • Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.
  • Zijn tas is groter dan die van jou.

Na als/dan gebruik je ik of mij, jij of jou, hij of hem, zij of haar, wij of ons, zij of hen of hun. Tip: vul de zin (in je hoofd) aan met de persoonsvorm.





Slide 6 - Tekstslide

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 7 - Quizvraag

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 8 - Quizvraag

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 9 - Quizvraag

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quizvraag

Ik ga vaker op vakantie dan ...
A
haar
B
zij

Slide 11 - Quizvraag

Wij kunnen harder rennen dan ...
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag!
Let op

Opdrachten onder de 60% maak je opnieuw.

Ga aan de slag met NL Online H5 Formuleren
Alle opdrachten van je leerroute maken


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide