Meer dan lezen - herhaling 1v1


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker.
C
Vogelspin in fruit
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
1 / 25
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker.
C
Vogelspin in fruit
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 1 - Quizvraag

Hoe vind en noteer je het onderwerp van een tekst?
A
Door de tekst precies te lezen, in een volledige zin
B
Door de tekst globaal te lezen, in één woord
C
Door de tekst zoeken te lezen, in één of een paar woorden
D
Door de tekst oriënterend te lezen, in één of een paar woorden

Slide 2 - Quizvraag

Welke uitspraak over alinea's is waar?
A
Een alinea bestaat uit een aantal zinnen die bij elkaar horen
B
Een tekst verdelen in alinea's maakt een tekst overzichtelijk, het leest prettig
C
In een goede alinea staat de belangrijkste informatie in de kernzin
D
Al deze uitspraken zijn waar

Slide 3 - Quizvraag

5. Alinea

Slide 4 - Tekstslide

Hieronder staat een alinea verknipt in vier stukjes. Welke zin is de kernzin?
A
Het begint met gekibbel en eindigt met grof geweld.
B
Ruziemaken met hun broer of zus kunnen kinderen als de besten.
C
Het lijkt wel oorlog: krabben, huilen, stampen, slaan en schreeuwen in alle toonhoogten.
D
Toch kan een halfuur later de vrede weer getekend zijn.

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn de twee functies van een inleiding?

Slide 6 - Open vraag

Een slot van een tekst kan je vaak herkennen aan een conclusie. Welke signaalwoorden horen daarbij?
A
bijvoorbeeld, zoals, denk aan
B
kortom, al met al, dus
C
vervolgens, voordat, nu
D
ten slotte, ook, verder

Slide 7 - Quizvraag

Sleep de teksten naar het juiste kopje: inleiding of slot?
Inleiding
Slot
Cafeïne en veel naar een beeldscherm kijken zijn dus niet handig voor het slapengaan. Wat wel helpt, is voldoende bewegen op een dag.
Het fenomeen tatoeage is duizenden jaren oud. Al in de prehistorie liepen er mensen rond met inkttekeningen op hun lichaam. Waarom worden er al zo lang tattoos gezet?
Het overkomt iedereen wel eens: een slechte nachtrust. Je gaat netjes op tijd naar bed voor die belangrijke wedstrijd, maar eenmaal in bed lijkt slapen een onmogelijke opgave.
Kortom: deepfaketechnologie bestaat en zal alleen maar beter worden. Er wordt hard gewerkt aan software die deze technologie opspoort, maar het is voor gebruikers niet altijd direct zichtbaar dat een video deepfake is.

Slide 8 - Sleepvraag

Leg uit wat deelonderwerpen van een tekst zijn
(er wordt niet om voorbeelden gevraagd)

Slide 9 - Open vraag

Het onderwerp en de deelonderwerpen 

Een tekst gaat ergens over. Dit noem je het onderwerp van een tekst. Lees de tekst eerst verkennend en stel dan de vraag: Waarover gaat de hele tekst?

In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden. Deze kleine stukjes over het onderwerp zijn deelonderwerpen. 
Vaak gaat één alinea over één deelonderwerp.

Slide 10 - Tekstslide

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn

Slide 11 - Quizvraag

Geeft een tussenkopje altijd het deelonderwerp aan?
A
Ja, het tussenkopje geeft altijd een deelonderwerp aan
B
Nee, het kan ook gebruikt worden om de aandacht van de lezer te trekken

Slide 12 - Quizvraag


Wat zijn alinea's?
A
Een alinea is een deel van een tekst.
B
Een alinea is een titel van een stukje tekst.
C
Een alinea is een plaatje dat bij een deel van een tekst hoort.
D
Een alinea is een schuingedrukt stukje van de tekst.

Slide 13 - Quizvraag

Alineaopbouw: Een kernzin met toelichting
In een alinea staat bijna altijd een kernzin: de zin met de belangrijkste informatie van de alinea. Vaak is de kernzin de eerste zin van de alinea.

De andere zinnen van de alinea zijn een toelichting bij de kernzin:  een uitleg of voorbeeld.

Voorbeeldalinea:
De angst voor spinnen heet ook wel spinfobie. Het is een vrees die bij heel veel mensen voorkomt, maar die we eigenlijk nooit behandelen. De meeste mensen vinden dat niet nodig; ze hebben er immers niet veel last van.



Slide 14 - Tekstslide


Een alineaopbouw bestaat uit:
A
inleiding - slot
B
kernzin - toelichting
C
tussenkopje - kernzin
D
hoofdzaken - bijzaken

Slide 15 - Quizvraag

De hoofdgedachte
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt. Gebruik de titel, de inleiding en/of het slot om de hoofdgedachte te vinden.

Zo formuleer je de hoofdgedachte:
• Bepaal het onderwerp van de tekst.
• Wat is het belangrijkste is dat de schrijver over het onderwerp zegt?
• Omschrijf dit in één zin.

Slide 16 - Tekstslide


Dus, de hoofdgedachte is...
... het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt! 


Zo formuleer je de hoofdgedachte:
• Bepaal het onderwerp van de tekst.
• Wat is het belangrijkste is dat de schrijver over het onderwerp zegt?
• Omschrijf dit in één zin.

Slide 17 - Tekstslide

Waar vind je de hoofdgedachte?


  • Meestal in de inleiding, de eerste alinea of soms letterlijk in het slot 
  • De hoofdgedachte hoeft niet letterlijk in de tekst te staan. 
Let op!
Twee teksten met hetzelfde onderwerp kunnen heel goed twee verschillende hoofdgedachtes hebben!

Slide 18 - Tekstslide

Wat betekent
'de hoofdgedachte' van een tekst?
A
De belangrijkste zin van een alinea.
B
Het onderwerp van de tekst.
C
Een gedachte in je hoofd.
D
Het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt geformuleerd in één zin.

Slide 19 - Quizvraag

Tekstdoelen 

Wat wil de schrijver met de tekst bereiken? 
De schrijver wil
tekstdoel
toelichting
voorbeelden van tekstvormen
de lezer informatie geven
informeren
informatie over iets wat werkelijk bestaat en je komt iets te weten
nieuwsbericht, schoolboektekst
krantenartikel, instructie
de lezer overtuigen van een mening
overtuigen
een standpunt of mening en argumenten, redenen
ingezonden brief, klachtenbrief, tijdschriftartikel, 
de lezer iets laten doen of kopen
activeren, tot handelen aansporen
oproep om in actie te komen en iets te kopen of te doen
advertentie, reclamefolder, oproep, poster
de lezer vermaken
amuseren
Vaak verzonnen gebeurtenissen en je leest om te ontspannen
leesboek, stripverhaal, gedicht
liedtekst

Slide 20 - Tekstslide

Welk tekstdoel ontbreekt er?
De schrijver wil
tekstdoel
toelichting
voorbeelden van tekstvormen
de lezer informatie geven
informeren
informatie over iets wat werkelijk bestaat en je komt iets te weten
nieuwsbericht, schoolboektekst
krantenartikel, instructie
de lezer overtuigen van een mening
overtuigen
een standpunt of mening en argumenten, redenen
ingezonden brief, klachtenbrief, tijdschriftartikel, 
de lezer iets laten doen of kopen
activeren, tot handelen aansporen
oproep om in actie te komen en iets te kopen of te doen
advertentie, reclamefolder, oproep, poster
de lezer vermaken

amuseren
Vaak verzonnen gebeurtenissen en je leest om te ontspannen
leesboek, stripverhaal, gedicht
liedtekst

Slide 21 - Tekstslide


Wat is het tekstdoel van een boek?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 22 - Quizvraag


Wat is het tekstdoel van een nieuwsbericht ?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 23 - Quizvraag


Welke tekstvorm
hoort bij het tekstdoel overtuigen?
A
Geboortekaartje
B
Kort verhaal
C
Uitnodiging
D
Ingezonden brief

Slide 24 - Quizvraag

Bij welke tekstvorm past
het tekstdoel activeren?
A
stripverhaal
B
leesboek
C
reclamefolder
D
nieuwsbericht

Slide 25 - Quizvraag