Thema 4: Evolutie BS 5

Evolutie
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
- Herhalen evolutie theorie
- Uitleg verwantschap
       - homoloog
       - analoog 
       - rudimentaire organen

Volgende les: Stambomen & rRNA

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Oeffies & Toeffies
1. Genetische variatie            

2. Door selectiedruk hogere fitness


3. Natuurlijke selectie
Toeffies hebben 'oorhaar' en dat is lekker warm. Oeffies niet

Het gaat sneeuwen (selectiedruk), dus Toeffies beter aangepast (adaptatie) dus planten zich meer voort (fitness).

Na jaren sneeuw zijn er vooral toeffies en geen oeffies
meer. 

Slide 4 - Tekstslide

Pokémon
Een beestje 'evolueert'
als je een bepaald 
aantal punten hebt 
naar een beter beestje. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de evolutie theorie en het evolueren van pokémons?

Slide 6 - Open vraag

Pokémon = geen evolutie
1. Evolutie gaat over populaties niet over individuen. 
2. Er is geen genetische variatie binnen pokémons of selectiedruk, dus ook geen natuurlijke selectie. 
3. De geevolueerde pokémon is 'sterker',
    bij evolutie gaat het om beste aangepast
4......

Slide 7 - Tekstslide

Evolutie handboek
1. Er is genetische variatie. Sommige individuen hebben voordeel
2. Door selectiedruk zullen de best aangepaste overleven en zich voortplanten. 
3. Na generaties is de populatie veranderd = natuurlijke selectie. 

Slide 8 - Tekstslide

Kijken naar anatomie 
  • Homologe organen zijn organen bij verschillende dieren die op dezelfde manier zijn ontstaan maar een verschillende functie hebben. Dieren met homologe organen hebben een gemeenschappelijke voorouder.

  • Analoge organen zijn organen bij verschillende dieren die dezelfde functie hebben maar op een verschillende manier zijn ontstaan. Analoge organen ontstaan in niet-verwante dieren door aanpassing aan een overeenkomstige omgeving.

Slide 9 - Tekstslide

Homoloog

Slide 10 - Tekstslide

Analoog

Slide 11 - Tekstslide

De arm van een mens en de voorpoot van een hond
A
Homoloog
B
Analoog

Slide 12 - Quizvraag


A
Homoloog
B
Analoog

Slide 13 - Quizvraag

Rudimentaire organen
Rudimentaire organen zijn organen die in de loop van de evolutie de functie verloren hebben.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Vandaag
- Bespreken opdr. 36, 37, 38 BS 3
- Herhalen Homoloog/Analoog
- Uitleg Stambomen

Slide 16 - Tekstslide

Natuurlijke selectie
- Sommige erfelijke eigenschappen zorgen voor een betere of slechtere overlevingskans. 

- Als de selectiedruk (veel roofvogels) toeneemt, zullen de donkere motten het niet overleven. 

- De witte motten hebben de grootste adaptatie/  fitness (= best aangepaste individu)

Slide 17 - Tekstslide

Opdr. 35

Slide 18 - Tekstslide

Welke voedingsstoffen ontvangen schimmels van planten?





 Welke voedingsstoffen ontvangen planten van schimmels?
glucose
glucose
mineralen, zoals kalium

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

De voorpoot van een dolfijn en de voorpoot van een chimpansee vertonen overeenkomst in bouw, maar de functie is verschillend.

Hoe wordt dit verschijnsel verklaard volgens de evolutietheorie?
A
Deze organismen hebben een gemeenschappelijke voorouder. Het verschil in functie hangt samen met aanpassing aan een verschillend milieu.
B
Deze organismen hebben een gemeenschappelijke voorouder. Het verschil in functie hangt samen met aanpassing aan een overeenkomstig milieu.
C
Deze organismen hebben verschillende voorouder. Het verschil in functie is daar een overblijfsel van
D
Deze organismen hebben verschillende voorouder. Het verschil in functie hangt samen met aanpassing aan een overeenkomstig milieu.

Slide 22 - Quizvraag

Is het oog van een gewervelde (links) en van een octopus (rechts) homoloog of analoog? Wat betekent dit voor de verwantschap tussen deze soorten?
A
Homoloog; Ze hebben geen gemeenschappelijke voorouder.
B
Homoloog; Ze hebben een gemeenschappelijke voorouder.
C
Analoog; Ze hebben geen gemeenschappelijke voorouder.
D
Analoog; Ze hebben een gemeenschappelijke voorouder.

Slide 23 - Quizvraag

Stamboom en verwantschap
- In een stamboom met verbindingslijnen verwantschap aangegeven. 

- Stambomen zijn vaak gebaseerd op fossielen, bouw van organismen, bloedeiwtten of DNA. 
 Hierdoor kunnen stambomen verschillen (zie afb. 33 en 34)

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

In de afbeelding zijn vier diergroepen
A, B, C en D aangegeven die een
verwantschap met elkaar hebben.

Over die verwantschap worden enkele uitspraken gedaan. Welke uitspraak is juist?
A
A is meer verwant met B dan met C.
B
A en B zijn het meest verwant, dan A en C en dan pas A en D.
C
B en C zijn het meest verwant, dan A en B en dan pas A en D.
D
B en D zijn het meest verwant, A en C zijn het minst verwant.

Slide 26 - Quizvraag

Welke van de volgende
stambomen geeft weer dat de chimpansee meer verwant is
met de mens dan met
de gorilla?
A
stamboom 1
B
stamboom 2
C
stamboom 3
D
geen van deze stambomen

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

In de afbeelding zie je de evolutionaire stamboom van zowel een aantal uitgestorven als nu nog levende katachtigen. Niet alle voorouders zijn aangegeven in deze stamboom. Zet de soorten in de juiste volgorde van ontstaan.
Panthera leo, Proailurus lemanensis, Smilodon populator

Slide 29 - Open vraag

DNA-sequencing

  • In kaart brengen van de DNA van soorten
  • DNA-sequentie: De volgorde van de basen (A,C,T,G) in het DNA

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 55:
Verklaar waarom de stamboom van het leven niet gemaakt kon worden door vergelijking van cytochroom C, maar wel op basis van rRNA?

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Tekstslide


A
Kangoeroe
B
Neushoorn
C
Nijlpaard
D
Zebra

Slide 34 - Quizvraag