Via Vervolg thema 1, spelling&grammatica les 2 'woordsoorten'

Woordsoorten
Via Vervolg thema 1
Spelling & grammatica les 2
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Via Vervolg thema 1
Spelling & grammatica les 2

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het werkwoord in de zin?
De oude kat sprong op de kast.
A
De
B
kast
C
sprong
D
oude

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het lidwoord?
De oude kat sprong op de kast.
A
oude
B
de
C
kat
D
op

Slide 3 - Quizvraag

Welke zelfstandige naamwoorden zitten er in?
De oude kat sprong op de kast.
A
Oude en kat
B
Kat en de
C
Oude en kast
D
Kat en kast

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De oude kat sprong op de kast.
A
oude
B
kat
C
op
D
kast

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel?
De oude kat sprong op de kast
A
kast
B
sprong
C
op
D
de

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Video

Woordsoorten
Werkwoord --> Wat iets of iemand doet.
Lidwoord --> de, het en een. Staat voor een een zelfstandig naamwoord.
Zelfstandige naamwoord --> Een mens, een dier, een ding en namen.
Bijvoegelijke naamwoord --> Eigenschappen of kenmerken.
Voorzetsels --> Geeft aan waar, wanneer en waarom.

                                    De oude kat sprong op de kast.

Slide 8 - Tekstslide

Lidwoord
  • Het lidwoord staat nooit alleen in de zin.
  • Het lidwoord hoort altijd bij een ander woord namelijk....

   het zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord

Het zelfstandig naamwoord is een woord voor iets of iemand:

                Een mens
                Een dier
                Een ding

Slide 10 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
            'rode auto.'

Het staat tussen het lidwoord en zelfstandig naamwoord in.
           'De rode auto.'

Slide 11 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden eindigen vaak op -en
vb: 
- de gouden medaille
- de leren voetbal

Maar NIET altijd!!
polyester
nylon
bamboe
aluminium
fleece




Slide 12 - Tekstslide

Werkwoord
  1. Het werkwoord vertelt wat iemand of iets doet/ actie.
  2. Het hele werkwoord eindigt bijna altijd op -en.
  3. Het werkwoord kan van tijd veranderen. (nu/vroeger)
  4. Het werkwoord kan van vorm veranderen (1 pers/meer)

Slide 13 - Tekstslide

Voorzetsel
Een kort woordje in een zin, wat vaak een plaats aangeeft of iets zegt over de tijd.

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.



Slide 14 - Tekstslide

Hebben de honden de smerige modder in hun witte vacht al schoongelikt?
Vul de werkwoorden in.

Slide 15 - Open vraag

Hebben de honden de smerige modder in hun witte vacht al schoongelikt?
Vul de zelfstandige naamwoorden in.

Slide 16 - Open vraag

Hebben de honden de smerige modder in hun witte vacht al schoongelikt?
Vul de lidwoorden in.

Slide 17 - Open vraag

Hebben de honden de smerige modder in hun witte vacht al schoongelikt?
Vul de bijvoeglijke naamwoorden in.

Slide 18 - Open vraag

Hebben de honden de smerige modder in hun witte vacht al schoongelikt?
Vul het voorzetsel in.

Slide 19 - Open vraag

Lidwoord
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Voorzetsel
Zaterdag
hebben
we
een
lange
rit
naar
het
mooie
strand
gemaakt.

Slide 20 - Sleepvraag

Lidwoord
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Voorzetsel
De
kinderen
maken
voetballen
van
kapotte
autobanden.

Slide 21 - Sleepvraag

Iedereen
zijn
Lidwoord
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Voorzetsel
verkoopt
oude
spullen
op
de 
rommelmarkt.

Slide 22 - Sleepvraag

Wat moet je maken?
Blz. 28 t/m 35 opdr. 7 t/m 11

Klaar? Kijk je eigen werk na en laat het zien aan de docent.

Succes!

Slide 23 - Tekstslide