3.4 rekenen aan reacties

3.4 Rekenen aan reacties 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

3.4 Rekenen aan reacties 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag? 
- Vandaag komt molrekenen samen met reactievergelijkingen 
- Hier komt alles samen van molrekenen en krijgt het meer toepassing dan simpelweg ''omrekenen'' 

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les kun je
- reactievergelijkingen kloppend maken
- de molverhoudingen gebruiken 
- Rekenen aan reacties (voorspellen hoeveel product of beginstof er nodig is)

Slide 3 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Wet van massabehoud 
4 moleculen ammoniak reageren met 7 moleculen zuurstof tot 4 moleculen stikstofdioxide en 6 moleculen water
Of te wel: 4 mol ammoniak reageert met 7 mol zuurstof tot etc.etc.

Slide 4 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Ik kan dus berekenen hoeveel mol ik van een stof heb als ik het volume/massa weet en dus voorspellen met een berekeningen hoeveel product er ontstaat
Hier bij heb je de molverhouding nodig 
4 : 7 --> 4 : 6 

Slide 5 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Stel je hebt 6,0 gram ammoniak, hoeveel gram stikstofdioxide ontstaat er?
1. Bereken hoeveel mol ammoniak je hebt

Slide 6 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Stel je hebt 6,0 gram ammoniak, hoeveel gram stikstofdioxide ontstaat er?
1. Bereken hoeveel mol ammoniak je hebt
6,0 /  17,034 = 0,35 mol

Slide 7 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Stel je hebt 6,0 gram ammoniak, hoeveel gram stikstofdioxide ontstaat er?
1. Bereken hoeveel mol ammoniak je hebt
6,0 /  17,034 = 0,35 mol
2. Bereken hoeveel mol stikstofdioxide er dan ontstaat 

Slide 8 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Stel je hebt 6,0 gram ammoniak, hoeveel gram stikstofdioxide ontstaat er?
1. Bereken hoeveel mol ammoniak je hebt
6,0 /  17,034 = 0,35 mol
2. Bereken hoeveel mol stikstofdioxide er dan ontstaat 


Slide 9 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Stel je hebt 6,0 gram ammoniak, hoeveel gram stikstofdioxide ontstaat er?
1. Bereken hoeveel mol ammoniak je hebt
6,0 /  17,034 = 0,35 mol
2. Bereken hoeveel mol stikstofdioxide er dan ontstaat 
( 0,35 mol / 4 (van de 4 voor NH3) ) * 4 (van de 4 voor NO2) = 0,35 mol 
3. Bereken hoeveel gram stikstofdioxide er ontstaat

Slide 10 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Stel je hebt 6,0 gram ammoniak, hoeveel gram stikstofdioxide ontstaat er?

2. Bereken hoeveel mol stikstofdioxide er dan ontstaat 
( 0,35 mol / 4 (van de 4 voor NH3) ) * 4 (van de 4 voor NO2) = 0,35 mol 
3. Bereken hoeveel gram stikstofdioxide er ontstaat
0,35 * 46,01 = 16,1 gram --> 16 gram 

Slide 11 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Stel je hebt 6,0 gram ammoniak, hoeveel gram stikstofdioxide ontstaat er?

Je kan niet zeggen 6 gram ammoniak 
4 :4 
dus  6 gram stikstofdioxide
Want de molaire massa's zijn niet hetzelfde 

Slide 12 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Stel je hebt 6,0 gram ammoniak, hoeveel gram stikstofdioxide ontstaat er?

4: 7 --> 4 : 6 
Heet ook wel de MOLverhouding, dus je kunt alleen maar de mol gebruiken

Slide 13 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Stel je hebt 6,0 gram ammoniak, hoeveel gram water ontstaat er? 


Slide 14 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
.

Stel je hebt 6,0 gram ammoniak, hoeveel gram water ontstaat er? 

1. Bereken hoeveel mol ammoniak je hebt
6,0 / 17,034 = 0,35 mol
2. Bereken hoeveel mol water er dan ontstaat
( 0,35 mol / 4 (van de 4 voor NH3) ) * 6 (van de 6 voor H2O) = 0,53 mol 

Slide 15 - Tekstslide

kloppende reactievergelijkingen
2.

Stel je hebt 6,0 gram ammoniak, hoeveel gram water ontstaat er? 

2. Bereken hoeveel mol water er dan ontstaat
( 0,35 mol / 4 (van de 4 voor NH3) ) * 6 (van de 6 voor H2O) = 0,53 mol 
3. Bereken hoeveel gram waterer ontstaat
0,53 * 18,02 = 9,52 gram-->  9,5 gram

Slide 16 - Tekstslide

Ik wil graag 15,0 gram Ijzerchloride (zout) maken. 
Hoeveel gram chloor gas heb ik nodig? 

En hoeveel mL chloor gas is dit bij 298 K en normale druk?  

Slide 17 - Tekstslide

Ik wil graag 15,0 gram Ijzerchloride (zout) maken. 
Hoeveel gram chloor gas heb ik nodig? 
15,0 / 162,6 = 0,0925 mol 
(0,0925 / 2) * 3 = 0,139 mol chloor 
0,139 * 70,9 = 9,84 gram
En hoeveel mL chloor gas is dit bij 298 K en normale druk?  

Slide 18 - Tekstslide

Ik wil graag 15,0 gram Ijzerchloride (zout) maken. 
Hoeveel gram chloor gas heb ik nodig? 
15,0 / 162,6 = 0,0925 mol 
(0,0925 / 2) * 3 = 0,139 mol chloor 
0,139 * 70,9 = 9,84 gram
En hoeveel mL chloor gas is dit bij 298 K en normale druk? 
0,139 mol * 24,5 = 3,40 L = 3,40 * 103 mL 

Slide 19 - Tekstslide

weektaak
- Bestuderen Hoofdstuk 3.4 uit het boek (blz 77t/m79)
- Maken opdracht 42, 43 en 46 uit het boek (blz 79) of in de online omgeving
Klaar pak molreken opdrachten blad 

Slide 20 - Tekstslide