1HV - gram. woordsoorten - H3

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Afronden Grammatica H2
Start Grammatica H3
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Afronden Grammatica H2
Start Grammatica H3

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Herhaling theorie ZN en LW (OLW EN BLW)
Herhaling Grammatica Woordsoorten H2 (BN)
Start Grammatica Woordsoorten H3 (ZWW/HWW)
Aan de slag met huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 3 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord (ZN)
Dit is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Ook eigennamen (bijv. Iësta, Ajax, Broklede, Utrecht) zijn zelfstandige naamwoorden.
Vaak heeft een zelfstandig naamwoord een meervoudsvorm en je kunt er ook vaak een verkleinwoord van maken.
Meestal kun je er 'de', 'het' of 'een' (een lidwoord) voorzetten.

Slide 4 - Tekstslide

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 5 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten H2
Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Dat voegt iets bij aan het zelfstandig naamwoord:

De auto - De grijze auto - De kleine, grijze auto - De kleine, vieze, grijze auto- De kleine, vieze, oude, grijze auto


Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
  • Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Over een zelfstandig naamwoord dus.

  • De blauwe trui
  • De aardige vrouw
  • De houten trap

Slide 8 - Tekstslide

Eigenschappen bijvoeglijke naamwoorden 2
  • Je kunt een bijvoeglijk naamwoord maken van een werkwoord. Praat mee over de afgevallen deelnemers, verdachte acties en lachende mensen.

  • Een bijvoeglijk naamwoord kent trappen van vergelijking: duur-duurder-duurst

  • Een bijvoeglijk naamwoord kan stoffelijk zijn. Het zegt dan waar het van is gemaakt. In het plastic tasje zit een gouden ring.

Slide 9 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Opdracht 2 en 4 van H2 Grammatica Woordsoorten

Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 4
1 Het (blw) gelukkige (bn) echtpaar (zn) gaf elkaar een (olw) prachtige (bn), diamanten (bn) ring (zn).
2 Met vermakelijke (bn) grappen (zn) liet de (blw) Twentse (bn) cabaretier (zn) het (blw) publiek (zn) lachen.
3 De (blw) spectaculaire (bn) wedstrijd (zn) zorgde voor grote (bn) vreugde (zn) bij de (blw) enthousiaste (bn) fans (zn).
4 Tot onze schrik (zn) viel de (blw) stenen (bn) fruitschaal (zn) op de (blw) granieten (bn) vloer (zn) aan stukken (zn).
5 Grote (bn) horloges (zn) zijn opvallender (bn) dan kleine (bn) modellen (zn).
6 Verse (bn) eieren (zn) zijn vandaag bij de (blw) boerderijwinkel (zn) in de (blw) aanbieding (zn).

Slide 11 - Tekstslide

Pak je laptop
En ga naar LessonUp

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin:

De gelukkige jongen heeft zijn gouden ketting teruggevonden in de oude koelkast.
A
gelukkige, gouden
B
jongen, ketting, koelkast
C
gelukkige, gouden, oude
D
gouden

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin:

De Zeeuwen zijn boos, omdat de Nederlandse mariniers niet gaan verhuizen.
A
Zeeuwen, Nederlandse
B
boos, Nederlandse
C
Zeeuwen, mariniers
D
zijn, verhuizen

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin:

De teleurgestelde leerlingen balen van de uitgestelde reis naar Engeland.
A
teleurgestelde, uitgestelde
B
leerlingen, reis, Engeland
C
teleurgestelde, balen, uitgestelde
D
teleurgestelde leerlingen, uitgestelde reis

Slide 15 - Quizvraag

'Monica, Utrecht en Rembrandt' zijn:
A
zelfstandige naamwoorden (eigennaam)
B
Bijvoeglijke naamwoorden
C
Zelfstandige naamwoorden (maar geen eigennaam)
D
Bijvoeglijke naamwoorden (eigennaam)

Slide 16 - Quizvraag

'Het' is in deze zin:

Het is een gelukkig toeval!
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord

Slide 17 - Quizvraag

'Een' is in deze zin:

Een van de leerlingen doet mee met de wiskundeolympiade.
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord

Slide 18 - Quizvraag

Start H3 Grammatica woordsoorten
Zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden 

Slide 19 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord
Een zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp in de zin doet, bijvoorbeeld fietsen, bouwen, slapen, lezen enz.
Als er maar een (1) werkwoord in de zin staat, dan is dat altijd een zelfstandig werkwoord (zww).

Slide 20 - Tekstslide

hulpwerkwoord
Als er naast de persoonsvorm meerdere werkwoorden in de zin staan, dan heb je ook te maken met hulpwerkwoorden. Ze helpen om het gezegde te maken. Dit zijn werkwoorden als 'hebben, zijn, kunnen, mogen, zullen enz.'
Deze werkwoorden geven minder informatie dan het zww. 
Voorbeeld: Je zou mij kunnen helpen.

Slide 21 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?
  1. Morgen gaan we dansen op een feest.
  2. We maken een moeilijke opdracht.
  3. Kunnen jullie mij helpen?
  4. Ik schilder graag met olieverf.
  5. Dat hebben jullie prachtig gedaan.
  6. Zouden wij ook mogen komen?

Slide 22 - Tekstslide

Wat is het hulpwerkwoord:

Ik ga elke middag fietsen.
A
ga
B
fietsen
C
weet niet

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig werkwoord:

Wij zouden graag naar Brussel willen reizen.
A
zouden
B
willen
C
reizen
D
weet niet

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig werkwoord:

Ik help jou natuurlijk graag!
A
help
B
graag
C
weet niet

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn de hulpwerkwoorden:

Ik had graag gaan schaatsen.
A
had, gaan
B
had, gaan, schaatsen
C
schaatsen
D
weet niet

Slide 26 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 4 van Grammatica Woordsoorten H3 (blz 90 - 91). Dit is het huiswerk voor morgen.

Slide 27 - Tekstslide