Ga naar Google Classroom. Bestudeer daar de informatie over de tijden van het werkwoord. Lees het stappenplan goed door!
Opdracht 2
Daarna gaan we terug naar de zinnen die ik aan het begin van de les heb laten zien. We bepalen opnieuw in welke tijd elke zin staat. Gebruik daarvoor het stappenplan.
Slide 7 - Tekstslide
Bepaal de tijden opnieuw
1) Ik ben naar huis gelopen.
2) Het stormde.
3) Jullie zouden doorzetten.
4) Ik denk het niet.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Stappenplan tijden v.h. werkwoord
1. Zoek de persoonsvorm. Staat dit in tt of vt.?
2. Staat er een volt.dw. in de zin met hww. zijn of hebben?
3. Ja? Dan voltooide tijd.
4. Staat het werkwoord zullen in de zin?
5.Ja? Tegenwoordig toekomende tijd.
6. Staat het werkwoord zouden in de zin?
7. Ja? Verleden toekomende tijd.
Slide 11 - Tekstslide
1. Hij loopt door de straat.
2. Hij had door de straat gelopen.
3. Wij zullen naar huis gaan.
4. Zet het werkwoord rennen in o.v.t.
5. Zet het werkwoord oefenen in v.t.t.t.
Oefenen: via Quizlet oefeningen
Slide 12 - Tekstslide
Quizlet oefening
Wie is in staat zoveel mogelijk tijden te herkennen?
Voltooid Onvoltooid
tt tt
vt vt
ttt ttt
vtt vtt
Slide 13 - Tekstslide
Vandaag
Voorlezen
Korte herhaling drie voornaamwoorden, zelfst. nw, bijv. nw. en voorzetsel via schuifoefening
Daarna:
Welke tijden van het werkwoord kent de Nederlandse taal?