Paragraaf 1.9 en 1.10

Startopdracht herhalingsvragen
  1. Leg het verschil uit tussen de formele- en informele sector.
  2. Leg het verschil tussen bevolkingsspreiding- en dichtheid uit.
  3. Wat is het verschil tussen welzijn en welvaart?
  4. Wat is het verschil tussen BBP en BNP?
  5. Noem een probleem van het meten van welvaart? Wat is het nadeel? 
  6. Leg het verschil tussen sociale- en regionale ongelijkheid uit.
  7. Geef drie verklaringen voor de mondiale ongelijke spreiding van de bevolking. 
  8. Leg uit wat we bedoelen met de term diffusie.
  9. Uit welke drie type landen bestaat het wereldsysteem?
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Startopdracht herhalingsvragen
  1. Leg het verschil uit tussen de formele- en informele sector.
  2. Leg het verschil tussen bevolkingsspreiding- en dichtheid uit.
  3. Wat is het verschil tussen welzijn en welvaart?
  4. Wat is het verschil tussen BBP en BNP?
  5. Noem een probleem van het meten van welvaart? Wat is het nadeel? 
  6. Leg het verschil tussen sociale- en regionale ongelijkheid uit.
  7. Geef drie verklaringen voor de mondiale ongelijke spreiding van de bevolking. 
  8. Leg uit wat we bedoelen met de term diffusie.
  9. Uit welke drie type landen bestaat het wereldsysteem?

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Startopdracht bespreken
  • Herhaling
  • Theorie paragraaf 9 en 10
  • Vragen toetsweek
  • Opdrachten maken / oefenen enz. 

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen

Slide 3 - Tekstslide

Startopdracht herhalingsvragen
  1. Leg het verschil uit tussen de formele- en informele sector.
  2. Leg het verschil tussen bevolkingsspreiding- en dichtheid uit.
  3. Wat is het verschil tussen welzijn en welvaart?
  4. Wat is het verschil tussen BBP en BNP?
  5. Noem een probleem van het meten van welvaart? Wat is het nadeel? 
  6. Leg het verschil tussen sociale- en regionale ongelijkheid uit.
  7. Geef drie verklaringen voor de mondiale ongelijke spreiding van de bevolking. 
  8. Leg uit wat we bedoelen met de term diffusie.
  9. Uit welke drie landen bestaat het wereldsysteem?

Slide 4 - Tekstslide

§1.5 & §1.6


  • Op welke twee manieren vindt bevolkingsgroei plaats?

  • Waarom hebben armere landen een hoger geboortecijfer dan rijkere landen?

  • Welk verband bestaat er tussen welvaart en demografische ontwikkeling van landen? 

  • Wat is het verschil tussen verstedelijkingsgraad en verstedelijkingstempo?

  • Wat zijn de belangrijkste drie oorzaken van de groei in steden in derde wereld landen?


Slide 5 - Tekstslide

Theorie §5


Samenhang: ontwikkeling en demografie 

Slide 6 - Tekstslide

Op welke twee manieren vindt bevolkingsgroei plaats?

Slide 7 - Tekstslide

Hoe bereken je bevolkingsgroei?

Slide 8 - Tekstslide

Bevolkingsgroei
Natuurlijk: geboorte - sterfte
Sociaal: immigratie - emigratie

Mondiaal ook sociaal? 

Slide 9 - Tekstslide

Groei wereldbevolking
  1. De groei gaat steeds sneller
  2. De groei gaat niet overal even snel

Slide 10 - Tekstslide

Vruchtbaarheidscijfer: hoe hoe regel?

Slide 11 - Tekstslide

Ontwikkeling wereldbevolking

Slide 12 - Tekstslide

Ontwikkeling wereldbevolking
  • Wereldbevolking groeit steeds sneller
  • Relatieve groei daalt, maar absolute groei neemt nog toe.

Slide 13 - Tekstslide

Verschillen in bevolkingsgroei
Redenen:
  1. Demografisch
  2. Onderwijs
  3. Religie
  4. Cultuur
  5. Gezondheidssituatie
  6. Armoede

Slide 14 - Tekstslide

Theorie §6


Samenhang: ontwikkeling en verstedelijking

Slide 15 - Tekstslide

Wat valt op?

Slide 16 - Tekstslide

Meer dan de helft van de mensen woont in de stad

Slide 17 - Tekstslide

Verstedelijkingstempo

Slide 18 - Tekstslide

Patroon
  • Centrumlanden verstedelijking hoogst
  • Periferie ligt verstedelijkingstempo hoger


Slide 19 - Tekstslide

Manieren waarop steden in periferie groeien?
  1. Trek van platteland naar stad
  2. Uitbreiding van de stad
  3.  Natuurlijke bevolkingsgroei


Slide 20 - Tekstslide

Steden in welvardende landen groeien minder snel dan arme landen, waarom?
  1. Betere infrastructuur
  2. Toegenomen mobiliteit
  3. Mensen kunnen huis in het groen betalen
  4. De groei en trek naar de stad heeft al eerder plaatsegevonden.

Slide 21 - Tekstslide

§1.7 & §1.8


  • Wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen in de productie, handel en consumptie van voedsel in de afgelopen vijftig jaar?

  • Waarom bestaan er regionale verschillen in voedselvoorziening, en hoe zal dit zich tot 2050 ontwikkelen?

  • Waarom is de exportlandbouw zo sterk toegenomen? 

  • Welke gevolgen heeft deze toename op de voedsellandbouw van nu en de toekomst?


Slide 22 - Tekstslide

Historisch: relatie voedselproductie en bevolkingsdichtheid. 
Tegenwoordig: verband minder groot. Waarom?

Slide 23 - Tekstslide

Onderscheid:
Voedselgewassen - in land verbouwd en verbruikt
Handelsgewassen - speciaal voor land geteeld

Slide 24 - Tekstslide

Interactietheorie Ullman
  1. Complementariteit
  2. Transporteerbaarheid
  3. Geen tussenliggende mogelijkheden

 

Slide 25 - Tekstslide

Interactie theorie van Ullman

Slide 26 - Tekstslide

Tot stand komen handel en voedsel, 3 voorwaarden Ullman.
1. Complementariteit: Japan produceert te weinig rijst, Thailand juist veel
2. Transporteerbaarheid.
Vervoer is eenvoudig/goedkoop: relatieve afstand is gering.
3. Geen tussenliggende mogelijkheden: voor dezelfde kwaliteit en prijs. 

Slide 27 - Tekstslide

Voedselcrisis: waarom stijgen de voedselprijzen?


Gevolg: twee soorten honger.

Kwalitatief en kwantitatief

Slide 28 - Tekstslide

Casus:

Rond de hoofdstad van Ethiopië is de voedselvoorziening voldoende. In de rest van het land vaak niet.

Verklaar de regionale verschillen m.b.v. theorieUllman

Slide 29 - Tekstslide

Comparatieve voordelen
Elk land heeft wel unieke kenmerken die een voordeel bieden ten opzichte van een ander land
Bijvoorbeeld:
1. Laag loon
2. Geen/slechte arbeidswetgeving
3. Belastingvoordelen
4. Minder milieueisen 
Etc..

Slide 30 - Tekstslide

Centrumlanden verstrekken de meeste subsidie, maar..

Slide 31 - Tekstslide

Twee valkuilen voor zeer arme landen waar exportlandbouw voorkomt:

  • Minder grond beschikbaar voor voedsellandbouw
  • Traditionele landbouw kan de concurrentie met veel hogere productiviteit per hectare en per persoon van exportlandbouw niet aan.

Slide 32 - Tekstslide

Wie kunnen profiteren van de technologische ontwikkelingen?

  • Grote bedrijven met investeringskracht

  • Gevolg: sociale ongelijkheid platteland groeit. 

Slide 33 - Tekstslide

§1.9 & §1.10


  • Wat wordt bedoeld met draagkracht of carrying capacity?

  • Wat is bodemdegradatie?

  • Wat is droogresistentie?

  • Welke interne- en externe factoren beïnvloeden de voedselzekerheid?



Slide 34 - Tekstslide

Er is grote sociale ongelijkheid in de voedselvoorziening. In rurale gebieden, daarbinnen de allerarmsten

Slide 35 - Tekstslide

De carrying capacity is het aantal mensen dat in een gebied kan leven zonder de omgeving schade te berokkenen. 

Wat is het verband tussen productiviteit per hectare, bevolkingsdichtheid en carrying capacity?

  • Bij lage productiviteit per hectare kan stijgende bevolkingsdichtheid leiden tot overschrijding van de carrying capacity


Slide 36 - Tekstslide






In welke gebieden is de kans op overschrijding van de carrying capacity het grootst?

  • Droge gebieden: Savanne, Steppe 

Slide 37 - Tekstslide

Wat is het gevolg van het overschrijden van de carrying capacity?

De bodem raakt uitgeput, waardoor de opbrengst terugloopt:

bodemdegradatie.

Om bodemdegradatie tegen te gaan moeten boeren de droogresistentie van de bodem vergroten. dat kan door:

  • Minder ploegen
    • Goed irrigeren
      • Erosie tegengaan
        • Minder kunstmest gebruiken

Slide 38 - Tekstslide

Niet voor iedereen voedselzekerheid
Sociale stratificatie - zwakke positie etnische minderheden en vrouwen. 
  • groepen zonder onderwijs vaak meer honger
  • nauwelijks eigendomsrechten
  • vooroordelen en discriminatie


Slide 39 - Tekstslide

Welke soorten hulporganisaties proberen de voedselzekerheid wereldwijd te verbeteren? 

  • Internationale organisaties (zoals de FAO) 
  • Gourvermentele organisaties
  • Niet-gouvermentele organisaties (ngo's)

Slide 40 - Tekstslide

Welke drie soorten hulp zijn er? 


  • Noodhulp
  • Projecthulp
  • Programmahulp
Nadeel:
  • Afhankelijkheid

Slide 41 - Tekstslide

Interne factoren die de voedselzekerheid beïnvloeden
1. Neerslagregiem
2. Zijn de boeren goed opgeleid in technieken van droogtelandbouw?
3. Is er good governance?
4. Zijn er territoriale conflicten?
5. Hoe ongelijk zijn de grondbezitsverhoudingen?

Slide 42 - Tekstslide

Even oefenen
Opdrachten maken 

Extra oefening en voorbereiding: examentrainingsopdrachten. 

Slide 43 - Tekstslide

Leren voor Aardrijkskunde!

Slide 44 - Tekstslide

Bronnen en figuren niet vergeten!


Kijk naar de titel van de bron
Kijk naar de symbolen en kleurtjes die gebruikt worden
Begrijp wat de symbolen en kleurtjes betekenen
Koppel de figuur aan het zojuist geschreven stukje tekst

Slide 45 - Tekstslide

Samenvatting aan de hand van geografische vragen maken

Waar gebeurt het?
Wat gebeurt er?
Waarom gebeurt het?
Is het gewenst dat het daar gebeurt?
Komt het nog ergens anders voor?

Als je het begrip of proces vanuit deze vragen samenvat is je samenvatting bijna compleet. 


Slide 46 - Tekstslide

Gebruik de leerdoelen. 
Hoe? 
Vorm ze om naar vragen en zoek antwoord op deze vragen, doe dit gelijk in de vorm van een samenvatting!


Slide 47 - Tekstslide

Bijvoorbeeld leerdoel 2 paragraaf 1.1:
Ken je de nadelen van het bnp/hoofd als maatstaf om de welvaart te meten?

De dollar is niet overal evenveel waard, maar door koopkracht te gebruiken kunnen we de waarde van het inkomen beter vergelijken.  

De inkomsten uit de informele sector (bron 8), de ruilhandel en de zelfvoorziening in de landbouw tellen vaak niet mee. 

Achter een aardig gemiddeld inkomen kan voor een grote groep mensen toch een wereld van armoede schuilgaan.  
 Een groot deel van de groeiende welvaart verdwijnt daar in de zakken van een klein deel van de bevolking (bron 5). 

Het bbp/hoofd laat geen regionale verschillen zien. 

Slide 48 - Tekstslide

Begrippen oefenen
Maak flashcards of gebruik een app

Slide 49 - Tekstslide

Check leerdoelen per paragraaf
Dimensies, schaalniveaus, kenmerken: centrum, semi-perifierie en periferie. 
Ontwikkeling - indicatoren om landen te vergelijken moet je kennen + verschil met HDi + voor- en nadelen van bepaalde indicatoren. 
Ontwikkeling - demografische transitie en bevolkingsdiagrammen kunnen koppelen aan ontwikkeling. Gevolgen vergrijzing enz. 
Ontwikkeling - verdeling beroepsbevolking koppelen aan ontwikkeling. 
Ontwikkeling - verchil in verstedelijkingsgraad en =tempo. 

Alles kunnen toepassen op het grensgebied - verschillen VS en Mexico, kenmerken, redenen voor migratie, cultuur, werk (assemblage, maquiladoras), NAFTA (liberalisering). 

Slide 50 - Tekstslide

Schaalniveaus

Slide 51 - Tekstslide

Dimensies

Slide 52 - Tekstslide

Veel succes volgende week!

Slide 53 - Tekstslide