Lesbrief crisis hoofdstuk 2 compleet

Hoofdstuk 2
2.1 arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2
2.1 arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van de les kan je
- uitleggen dat specialisatie ruil nodig maakt;
- uitleggen wat transactiekosten zijn;
- uitleggen wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte  ruil;
- uitleggen wat de 3 functies van geld zijn.
-uitleggen wat het verschil is tussen de nominale en intrinsieke waarde van geld

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Specialisatie maakt ruil nodig
Anja heeft alleen maar schapen
Karel heeft alleen maar brood
Hassan heeft alleen maar groente

Als Karel vlees op zijn brood wil, zal hij een brood moeten ruilen met een schaap van Anja.

Slide 4 - Tekstslide

Transactiekosten
Hoeveel brood is een schaap waard?

Transactiekosten: alle moeite die je moet doen om een ruil tot stand te laten komen. Dit kan gemeten zijn in geld maar ook in tijd

Slide 5 - Tekstslide

timer
0:30
Welke transactiekosten heb je bij het kopen van een scooter?

Slide 6 - Woordweb

Direct ruil Vs. Indirecte ruil
Directe ruil: Goederen tegen goederen, ruil in natura.


Indirecte ruil: ruilen met geld als ruilmiddel.

Slide 7 - Tekstslide

Directe ruil
Indirecte ruil
Brood → groente
Brood → geld → groente

Slide 8 - Sleepvraag

Wat kunnen we nog meer met geld?
3 functies van geld:
  1. Ruilmiddel
  2. Rekenmiddel: prijzen vergelijken
  3. Spaarmiddel: geld bewaren voor later.

Slide 9 - Tekstslide

Waarde van geld
Intrinsieke waarde: de materiaalwaarde van geld.
Nominale waarde: de waarde die op het geld gedrukt staat.

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van de les kan je
- uitleggen dat specialisatie ruil nodig maakt;
- uitleggen wat transactiekosten zijn;
- uitleggen wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte         ruil;
- uitleggen wat de 3 functies van geld zijn.
-uitleggen wat het verschil is tussen de nominale en intrinsieke waarde van geld

Slide 11 - Tekstslide

Wat doet de
bank allemaal?

Slide 12 - Woordweb

Aan het eind van de les kan je
- uitleggen wat de taken van een bank zijn;
- uitleggen hoe een bank geld creëert;
- het liquiditeits-/dekkingspercentage van een bank berekenen.

Slide 13 - Tekstslide

Taken van een bank
Betaal-/spaarrekeningen beheren

Leningen verstrekken

Betalingsverkeer regelen

Slide 14 - Tekstslide

Hoe creërt een bank geld?
Betaal-/spaarrekeningen beheren

Leningen

Betalingsverkeer regelen

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Spaargeld: €2.000

Bank

Lening: €2.000

Slide 17 - Tekstslide

Spaargeld: €2.000

Bank

Lening: €2.000

Hier blijft de totale geldhoeveelheid gelijk


Bank

Lening: €2.000

Hier is sprake van geldschepping!

Slide 18 - Tekstslide

Liquiditeitspercentage banken
Het liquiditeitspercentage geeft de verhouding weer tussen de hoeveelheid liquide middelen (=cash) en de omvang van de rekening courant verplichtingen (wat staat er uit) bij een bank.

Wordt ook wel dekkingspercentage genoemd.

Slide 19 - Tekstslide

(Deel-)balans bank
 



Deze bank heeft de beschikking over € 70 mln. liquide middelen (kas + tegoed bij DNB) 
en heeft (korte) verplichtingen ter waarde van € 200 mln.
Het werkelijke liquiditeitspercentage bedraagt dus:
 




kas                                            20
rekening-courant tegoeden          200
tegoed DNB                           50
debiteuren                             340
van elke euro is 35 cent gedekt

Slide 20 - Tekstslide

De ING bank heeft 20 miljard aan liquide middelen en de klanten hebben 150 miljard op hun betaalrekening staan. Bereken het liquiditeitspercentage.

Slide 21 - Open vraag

Hoeveel mag een bank uitlenen?
Stel dat DNB een minimaal liquiditeitspercentage van 20% voorschrijft. Hoeveel mag je dan extra uitlenen als bank?

70mln
------  x 100% = 20%
? mln
6/3/2 
methode!
70 mln : 0,2= 350 mln
het was 200 mln
dus 150 mln extra

Slide 22 - Tekstslide

De ING bank heeft 20 miljard aan liquide middelen en de klanten hebben 150 miljard op hun betaalrekening staan. Het liquiditeitspercentage moet minimaal 10% zijn. Hoeveel kan de ING bank nog uitlenen?

Slide 23 - Open vraag

Aan het eind van de les kan je
- uitleggen wat de taken van een bank zijn;
- uitleggen hoe een bank geld creëert;
- het liquiditeits-/dekkingspercentage van een bank  
   berekenen.

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
2.1-2.24, 2.31-2.32

Slide 25 - Tekstslide