Laatste les V5 periode 3

Planning
1. toetsstof doorlopen + oefenen met vragen
2. Vragen
3. Zelfstudie / nakijken oefenexamen (Classroom)
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Planning
1. toetsstof doorlopen + oefenen met vragen
2. Vragen
3. Zelfstudie / nakijken oefenexamen (Classroom)

Slide 1 - Tekstslide

Soorten argumentatie blz. 153
Objectieve (feitelijke)  en subjectieve  (waarderende) argumenten
Je moet aangeven of een argument objectief/ feitelijk of subjectief/ waarderend is.

Slide 2 - Tekstslide

Oefenvraag: Van welk soort argumentatie is sprake?
Je wordt er toch beroerd van als je die heftige berichten over ontgroeningen leest. Ze moeten het ontgroenen gewoon helemaal verbieden.
A
feitelijk (objectief) argument
B
waarderend (subjectief) argument)

Slide 3 - Quizvraag

Oefenvraag: Van welk soort argumentatie is sprake?
Ik doe liever geen eindexamen vwo, want als ik slaag moet ik naar een andere school.
A
feitelijk (objectief) argument
B
waarderend (subjectief) argument

Slide 4 - Quizvraag

Signaalwoorden blz. 153
Signaalwoorden voor standpunt en voor argumenten

Hoe komt dit terug in de toets?
Je moet deze signaalwoorden kunnen herkennen. 

Slide 5 - Tekstslide

Verschillende soorten argumentatie blz. 153
Gebaseerd op:
- feiten
- onderzoek of wetenschap
normen en waarden
vermoedens
geloof (of levensbeschouwelijke) overtuiging
gezag of autoriteit
nut

Hoe komt dit terug in de toets? Als meerkeuzevraag.

Slide 6 - Tekstslide

Van welk soort argument is hier sprake?
Ik verwacht niet dat Mark Rutte minister-president blijft. Ik kan me niet voostellen dat andere partijen alsnog met hem in zee willen gaan.
A
feiten
B
vermoedens
C
normen en waarden
D
geloof of (levensbeschouwelijke) overtuiging

Slide 7 - Quizvraag

Redeneringen blz.  156
Redenering op basis van
- oorzaak en gevolg
- overeenkomst
- voorbeelden
- voor-en nadelen
- kenmerk of eigenschap

Hoe komt deze stof terug in de toets? Als meerkeuzevragen.

Slide 8 - Tekstslide

Redenering op basis van...

Je moet handschoenen gebruiken als je een anti- kalkmiddel gebruikt bij het schoonmaken. Deze middelen zijn slecht voor je nagels. Ze kunnen er zelfs door oplossen .
A
overeenkomst
B
oorzaak en gevolg
C
voor-en nadelen
D
kenmerk of eigenschap

Slide 9 - Quizvraag

Argumentatiestructuren blz. 159-160
enkelvoudige argumentatie
Je onderbouwt je standpunt met één argument.

standpunt
argument


Slide 10 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Standpunt
argument
argument

Slide 11 - Tekstslide

meervoudige argumentatie
standpunt
↑                                   ↑                             ↑

                   argument                 argument                     argument                            

Slide 12 - Tekstslide

meervoudige argumentatie
standpunt
↑                                   ↑                             ↑

                   argument                 argument                     argument   
             ↑  
           argument
          

Slide 13 - Tekstslide

Hoe komt dit terug in de toets?
Zet de argumentatie van alinea ... in het blokjesschema.
Van welke argumentatiestructuur is sprake? Meerkeuzevraag.

Slide 14 - Tekstslide

standpunt
argument
argument
Het is nog te vroeg voor nieuwe versoepelingen in het Coronabeleid.
Het aantal mensen met Covid-19 in het ziekenhuis blijft stijgen.
De reguliere zorg moet hierdoor worden afgeschaald.

Slide 15 - Sleepvraag

Drogredenen blz. 163-164
Fouten in argumentatie
Onjuist oorzaak-gevolg
Verkeerde vergelijking
Overhaaste generalisatie
Cirkelredenering
Persoonlijke aanval
Ontduiken van de bewijslast
Vertekenen van het standpunt
Bespelen van het publiek
Onjuist beroep op autoriteit

Slide 16 - Tekstslide

Drogredenen
Hoe komt deze stof terug in de toets?
In meerkeuzevragen.

Slide 17 - Tekstslide

Welke drogreden herken je hier?
Iedereen met verstand van voetbal weet dat je met die opstelling niets gaat bereiken op het EK.


A
Cirkelredenering
B
Overhaaste generalisatie
C
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
D
Bespelen van het publiek

Slide 18 - Quizvraag

Welke drogreden herken je hier?
Dus jij vindt dat Natuurmonumenten geen goed werk verricht. Het milieu interesseert jou blijkbaar helemaal niets.
A
verkeerde vergelijking
B
persoonlijke aanval
C
overhaaste generalisatie
D
vertekenen van het standpunt

Slide 19 - Quizvraag

Argumentatie beoordelen blz. 168
Je kunt een betoog beoordelen op de volgende punten:
- inhoud (argumenten feitelijk en juist)
- volledigheid (voldoende argumenten, genuanceerd)
- schrijver (deskundigheid, betrouwbaarheid etc.)

Hoe komt deze stof terug in de toets?
Je moet de tekst beoordelen. (meerkeuzevraag en open vraag)


Slide 20 - Tekstslide

Woorden of zinnen citeren blz. 347
Hoe komt deze stof terug in de toets?

Een of meer vragen waarbij je moet citeren.  

Slide 21 - Tekstslide

Iets in eigen woorden zeggen blz. 349
Hoe komt deze stof terug in de toets?

Een of meer vragen waarbij je het antwoord in eigen woorden moet zeggen.  

Slide 22 - Tekstslide

Functies van een tekstgedeelte blz. 362 t/m 365
Hoe komt dit terug in de toets?

Als meerkeuzevragen.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een aanleiding?
A
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
B
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
C
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
D
Vaststelling van een feit of verschijnsel

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een constatering?
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Vaststelling van een feit of verschijnsel
C
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
D
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een tegenwerping?
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
C
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
D
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een uitwerking?
A
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
B
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
C
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
D
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.

Slide 27 - Quizvraag

Overig
Je moet de belangrijkste informatie uit een tekstgedeelte kunnen samenvatten.

Je moet de hoofdgedachte van de tekst kunnen benoemen. (meerkeuzevraag)

Slide 28 - Tekstslide

Vragen?
Zelfstudie
Nakijken oefenexamen (Classroom)

Heel veel succes!
Fijne vakantie!

Slide 29 - Tekstslide