§ 3.4 Het christendom in het Romeinse Rijk 1 V

§ 3.4 Het christendom in het Romeinse Rijk
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

§ 3.4 Het christendom in het Romeinse Rijk

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Je kunt:
- met voorbeelden uitleggen wat het verschil is tussen een monotheïstische en polytheïstisch godsdienst;
- uitleggen hoe het christendom ontstond en de belangrijkste kenmerken noemen van de christelijke geloofsleer;
- uitleggen hoe het christendom zich in de late oudheid* ontwikkelde.
* = ?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Voorgeschiedenis

Slide 5 - Tekstslide

Zet de stappen voor het instorten van de Romeinse economie in de juiste volgorde
1
2
3
4
6
5
Het Romeinse Rijk heeft een zeer groot leger
Het leger moet betaald worden
Om het leger te betalen wordt belasting opgehaald
Veel boeren kunnen de hoge belastingen niet betalen
Veel boeren verlaten hun boederij
Er worden minder producten gemaakt en handel stopt

Slide 6 - Sleepvraag

Koppel de kenmerken aan het West-Romeinse Rijk of het Oost-Romeinse Rijk
West-Romeinse Rijk
Oost-Romeinse Rijk
Hoofdstad: Rome
Taal: Grieks
Rijk
Hoofdstad: Constantinopel
Eindigt in 1453
Eindigt in 476
Taal: Latijn
Arm

Slide 7 - Sleepvraag

Verdraagzaamheid
De Romeinen hebben tientallen goden
Dit maakt hen polytheïstisch
Veroverde volken mogen hun eigen goden blijven aanbidden
Er is dus godsdienstige verdraagzaamheid
Poly = veel
Theos = god
Polytheïsme = godsdienst met veel goden
Het toestaan van andere ideeën en geloven
Als je de Romeinse goden en de keizer ook maar aanbidt

Slide 8 - Tekstslide

Filmpje
Als je de keizer maar vereert

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Wat weet je over het
jodendom?

Slide 11 - Woordweb

Jodendom
In het gebied Judea wonen de joden
Kaart
Monotheïsme
De joden geloven maar in één god: Jahweh. Het geloof is dus monotheïstisch (mono = één). Ze weigeren dus ook de Romeinse keizer als god te vereren.
Heilige boeken
De joden halen de kennis over hun geloof uit heilige boeken. Deze boeken samen heten de Tenach. Het eerste deel, de Thora is het belangrijkst. Hierin staan de wetten van de joden.
Verlosser
De joden geloven dat god hun een land zou geven: Israël. Hiervoor moeten de joden eerst vrij worden, wat gedaan zou worden door een verlosser.

Slide 12 - Tekstslide

Wat weet je over het
christendom

Slide 13 - Woordweb

Jezus van Nazareth
  • Jezus van Nazareth is een jood in Judea
  • Hij zegt dat hij Gods zoon is en zo weet wat god wil
  • Hij vertelt dat als mensen goed leven, ze in de hemel komen
  • Veel joden zien Jezus als de beloofde verlosser

Slide 14 - Tekstslide

Christendom
  • Jezus' volgelingen noemen hem Christus: de koning
  • Zelf noemen ze zich christenen, volgers van het christendom
  • Christenenreizen rond om  het geloof teverspreiden
  • Ze schrijven het leven en de ideeën van Jezus op in de Bijbel
Grieks voor 'de verlosser'

Slide 15 - Tekstslide

De beloftes van Jezus


  • Jezus belooft zijn volgelingen een koninkrijk van god
  • Iedereen zal daar gelijk zijn
  • Na de dood zullen zijn volgelingen eeuwig geluk hebben
  • Ze hoeven alleen maar goed te leven
Zoals in de Bijbel staat en zoals Jezus vertelt

Slide 16 - Tekstslide

Welke bevolkingsgroepen worden als eerste christen?
A
Soldaten en slaven
B
Armen en slaven
C
Rijken en soldaten
D
Rijken en ambtenaren

Slide 17 - Quizvraag

Waarom zouden vooral armen en slaven geluisterd hebben

Slide 18 - Open vraag

Jezus maakt vijanden
  • Jezus wordt bij veel mensen populair, maar maakt ook vijanden
  • Veel joodse leiders zijn bang dat Jezus hun plek inneemt
  • De Romeinen zijn bang dat hij politieke macht wil
  • Daarom wordt Jezus opgepakt en gekruisigd

Slide 19 - Tekstslide

Een kruisiging
De kruisiging
Een kleine misdadiger werd vastgemaakt met touw, maar Jezus met spijkers door zijn handen en voeten
Het probleem met een kruisiging is dat je moet kiezen tussen 2 opties:
- Je laat jezelf hangen, maar kan niet ademen
- Je trekt jezelf omhoog om te ademen, maar zet heel veel druk op je handen en voeten (pijn!)
Om Jezus belachelijk te maken zetten ze een bordje boven het kruis. Er stond "Jezus, de koning van de joden". Ook kreeg hij een kroon van doornen.
Voordat de spijkers erin werden geslagen werd Jezus wijn met kruiden aangeboden als verdoving. Deze sloeg hij af.
Jezus werd expres op een schuin stukje hout gezet zodat hij nooit echt kon steunen, maar altijd weggleed.

Slide 20 - Tekstslide

Filmpje
Goede vrijdag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Christenvervolging
Christen zijn in het Romeinse rijk is levensgevaarlijk
Net als de joden geloven de christenen niet in de keizer
De Romeinse keizers laten daarom de christenen vervolgen en doden...
Onder sommige Romeinse steden bevonden zich catacomben waarin christenen (maar ook Joden) hun doden begroeven.
Veel van deze catacomben zijn mooi versierd met christelijke muurschilderingen.
De catacomben werden soms ook gebruikt voor kerkdiensten, omdat het boven de grond te gevaarlijk was om openlijk voor je geloof uit te komen.

Slide 23 - Tekstslide

Filmpje
Christenvervolgingen

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Staatsgodsdienst




  • Keizer Constantijn stopt de vervolgingen in 313
  • In 392 wordt christendom zelfs de staatsgodsdienst
  • Alleen christendom was toegestaan en tempels worden kerken
  • Bisschoppen worden de leiders, de belangrijkste is de paus

Alle andere geloven worden verboden

Slide 26 - Tekstslide

Filmpje
De paus

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Zorg voor overzicht
Pak je schrift
Geef een kort maar krachtig antwoord op de deelvragen:

- Leg uit met voorbeelden uitleggen wat het verschil is tussen een monotheïstische en polytheïstisch godsdienst;
- Leg uit hoe het christendom ontstond en wat de belangrijkste kenmerken van de christelijke geloofsleer zijn;
- Leg uit hoe het christendom zich in de late oudheid ontwikkelde.

timer
2:00

Slide 29 - Tekstslide

Huiswerk
Maken opdracht 5 t/m 13 van § 3.4

Slide 30 - Tekstslide