Werken met NT2 Woordenboek

Werken met NT2 Woordenboek
1 / 69
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 69 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Werken met NT2 Woordenboek

Slide 1 - Tekstslide

NT2 Woordenboek
  • Het het staatsexamen (B1) en het inburgerexamen (A2) mag je een woordenboek gebruiken voor lezen en schrijven.
  • Alleen NT2 woordenboeken zijn toegestaan. Deze zijn Nederlands - Nederlands.
  • Een woordenboek gebruiken is alleen handig, als je ze snel kan gebruiken. Vind jij het na deze les nog steeds moeilijk om snel woorden op te zoeken? Gebruik dan GEEN woordenboek op het examen

Slide 2 - Tekstslide

Les 1: Het goed en snel gebruiken van het woordenboek

Slide 3 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk dat je het woordenboek goed kunt gebruiken?

Slide 4 - Open vraag

Als je iets in het woordenboek wilt opzoeken, dan moet je het alfabet goed kennen.
Zoek het woord ‘alfabet’ op in je woordenboek en schrijf de betekenis op:

Slide 5 - Open vraag

Het is belangrijk dat je het alfabet goed kent. Schrijf het alfabet op. Probeer het helemaal alleen te doen

Slide 6 - Open vraag

Gelukkig staan de woorden niet zomaar door elkaar in het woordenboek.
De woorden staan op alfabetische volgorde.
Deze volgorde helpt je de letter snel te vinden in het woordenboek.
Op de achterkant van het woordenboek staan de letters in de alfabetische
volgorde.
Probeer maar eens hoe snel je het woordenboek bij de letters ‘L’ en ‘R’
kunt openslaan.

Slide 7 - Tekstslide

Luister naar de docent. Probeer zo snel mogelijk de letter in
je woordenboek op te zoeken
Letter 1
Letter 2
Letter 3

Slide 8 - Tekstslide

Hoe ging dit?
😒🙁😐🙂😃

Slide 9 - Poll

In het woordenboek staan alle woorden op alfabetische volgorde.
Je kijkt altijd eerst naar de eerste letter.

Slide 10 - Tekstslide

Zet de woorden in alfabetische volgorde:
zomer | lopen | achter | kind | bomen
jij | klappen | iedereen | computer | rok

Slide 11 - Open vraag

Dit was les 1. Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Les 2 Het opzoeken van de goede woordenboekvorm

Slide 13 - Tekstslide

Niet alle woorden staan apart in het woordenboek.

Er zijn verschillende vormen.

Woorden die bij elkaar horen staan bij één woordenboekvorm.

Slide 14 - Tekstslide

Die woordenboekvorm is eigenlijk de meest simpele vorm.

Je moet dus goed weten bij welke woordenboekvorm je moet zoeken.


Slide 15 - Tekstslide

huis - huizen: Het meervoud staat bij de woordenboekvorm huis.
hond - hondje: De verkleinvorm staat bij de woordenboekvorm hond.
warm - warmer - warmst: De vorm met -er of -st staat bij de woordenboekvorm warm.
aardig - onaardig: Laat het stukje on weg en kijk bij de woordenboekvorm
aardig

Slide 16 - Tekstslide

Bij welke woordenboekvorm 
horen deze woorden?
duidelijk
fijn
boom
café
interessant
fijner
cafés
oninteressant
bomen
onduidelijk

Slide 17 - Sleepvraag

Volgende oefening
Bij welk woord zoek je het "woord tussen haakjes" op in het
woordenboek?

Slide 18 - Tekstslide

Zij wordt nog "kwader" als je niet komt.
Opzoeken bij:

Slide 19 - Open vraag

Het bezoek was heel "ongezellig".
Opzoeken bij:

Slide 20 - Open vraag

De jongen liep het "verst" van iedereen.
Opzoeken bij:

Slide 21 - Open vraag

Jij wilt dat "onsympathieke" meisje niet zien.
Opzoeken bij:

Slide 22 - Open vraag

Werkwoordvormen
In het woordenboek staan veel werkwoorden.
Werkwoorden zijn heel belangrijk, omdat je ze in elke zin moet gebruiken.
In het Nederlands kan de vorm van het werkwoord veranderen
De vorm is de manier waarop het werkwoord gebruikt wordt.

Slide 23 - Tekstslide

Ik kook - hij kookt - wij koken
Ik kookte - hij kookte - wij kookten
Ik heb gekookt - hij heeft gekookt - wij hebben
gekookt

koken is de woordenboekvorm

Slide 24 - Tekstslide

Ik speel - hij speelt - wij spelen
Ik speelde - hij speelde - wij speelden
Ik heb gespeeld - hij heeft gespeeld - wij
hebben gespeeld

spelen is de woordenboekvorm

Slide 25 - Tekstslide

Het opzoeken van werkwoorden.

Deze vormen staan natuurlijk niet allemaal in het woordenboek.

De woordenboekvorm is altijd het hele werkwoord, dus: koken en spelen

Slide 26 - Tekstslide

Bij welke woordenboekvorm 
horen deze woorden?
doen
rijden
willen
rennen
drinken
rijdt
rende
drinkt
gewild
gedaan

Slide 27 - Sleepvraag

Wat is de woordenboekvorm?
gegrabbeld

Slide 28 - Open vraag

Wat is de woordenboekvorm?
kortwiekte

Slide 29 - Open vraag

Wat is de woordenboekvorm?
geproduceerd

Slide 30 - Open vraag

Wat is de woordenboekvorm?
vereerd

Slide 31 - Open vraag

Wat is de woordenboekvorm?
voorspelden

Slide 32 - Open vraag

Dit was les 2. Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Les 3 Verschillende betekenissen

Slide 34 - Tekstslide

Er zijn veel woorden die twee of meer betekenissen hebben.
Het woord staat maar één keer in het woordenboek.
De verschillende betekenissen staan allemaal onder hetzelfde woord.
Er staan nummers bij elke betekenis.

Slide 35 - Tekstslide

Ik ga een rekening openen bij de bank.
Betekenis:

Slide 36 - Open vraag

Ik zit heerlijk op onze nieuwe bank.
Betekenis:

Slide 37 - Open vraag

Gebruik voor de volgende oefeningen het woordenboek.

Slide 38 - Tekstslide

Hoeveel betekenissen heeft het woord "trouwen"? Schrijf het aantal op.

Slide 39 - Open vraag

Hoeveel betekenissen heeft het woord "spel"? Schrijf het aantal op.

Slide 40 - Open vraag

Hoeveel betekenissen heeft het woord "station"? Schrijf het aantal op.

Slide 41 - Open vraag

Hoeveel betekenissen heeft het woord "je"? Schrijf het aantal op.

Slide 42 - Open vraag

Hoe vind je de goede betekenis?
- Lees rustig alle betekenissen door.
- Kijk dan heel goed naar de rest van de zin.
- Zoek welke van de betekenissen het best past bij de rest van de zin.
- Kijk ook naar de voorbeeldzinnen in het woordenboek.
- Controleer of je de betekenis van de zin nu goed begrijpt.

Slide 43 - Tekstslide

Gebruik voor de volgende oefeningen het woordenboek.

Slide 44 - Tekstslide

De vergadering heeft veel "gewicht".
Wat betekent "gewicht" hier?

Slide 45 - Open vraag

Je moet nog wat "schaven" aan het voorstel.
Wat betekent "schaven" hier?

Slide 46 - Open vraag

Ik kan me nog geen "voorstelling" maken van de nieuwe auto.
Wat betekent "voorstelling" hier?

Slide 47 - Open vraag

Haar portemonnee is op vakantie "gerold".
Wat betekent "gerold" hier?

Slide 48 - Open vraag

De man "houdt" zijn hele leven al paarden.
Wat betekent "houdt" hier?

Slide 49 - Open vraag

Er zijn ook woorden met meer betekenissen die wel meer dan één keer in het woordenboek staan.
Elke betekenis wordt apart bij het woord gezet.
Er staan dan kleine nummertjes achter elk woord.
De betekenis is anders, maar het is ook een ander soort woord.

Slide 50 - Tekstslide

Ik vind Kees erg aardig.
Wat betekent "aardig" hier?

Slide 51 - Open vraag

Johanna spreekt "aardig" Japans.
Wat betekent "aardig" hier?

Slide 52 - Open vraag

Hoe vaak staat het woord "schots" in het woordenboek? Schrijf het aantal op.

Slide 53 - Open vraag

Hoe vaak staat het woord "bot" in het woordenboek? Schrijf het aantal op.

Slide 54 - Open vraag

Hoe vaak staat het woord "innerlijk" in het woordenboek? Schrijf het aantal op.

Slide 55 - Open vraag

Hoe vaak staat het woord "net" in het woordenboek? Schrijf het aantal op.

Slide 56 - Open vraag

Hoe vind je de goede betekenis van dezelfde woorden?
- Kijk eerst hoeveel van dezelfde woorden er staan.
- Lees rustig alle betekenissen door.
- Kijk dan heel goed naar de rest van de zin.
- Zoek welke van de betekenissen het best past bij de rest van de zin.
- Kijk ook naar de voorbeeldzinnen in het woordenboek.
- Controleer of je de betekenis van de zin nu goed begrijpt.

Slide 57 - Tekstslide

Gebruik voor de volgende oefeningen het woordenboek.

Slide 58 - Tekstslide

Hoeveel "bit" heeft jouw nieuwe computer?
Wat betekent "bit" hier?

Slide 59 - Open vraag

De relatie met zijn schoonmoeder is erg "complex".
Wat betekent "complex" hier?

Slide 60 - Open vraag

De oude vrouw had al jaren last van "spit".
Wat betekent "spit" hier?

Slide 61 - Open vraag

Hij handelde uit "noodweer" toen hij het mes gebruikte.
Wat betekent "noodweer" hier?

Slide 62 - Open vraag

Goed gedaan. Dit was de laatste les. Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 63 - Poll

Wel of geen woordenboek....
Een woordenboek gebruiken tijdens het examen kan handig zijn, maar alleen als je snel woorden kan opzoeken.

Dus denk na; vond jij deze oefeningen moeilijk? Dan kan je je beter op andere dingen richten en geen woordenboek gebruiken.


Slide 64 - Tekstslide

Wel of geen woordenboek....
Vond jij deze oefeningen makkelijk? Dan zou je een woordenboek kunnen gebruiken. Het is wel belangrijk dat je daar nu al mee gaat oefenen. 

Je mag voor het examen alleen het Van Dale Pocketwoordenboek Nederlands als tweede taal gebruiken


Slide 65 - Tekstslide

Hier zie je voorbeelden.

Slide 66 - Tekstslide

Woordenboek aanschaffen
Je moet het woordenboek zelf aanschaffen. 

Dit kan online, bijvoorbeeld via bol.com, maar je kan ook kijken in de boekenwinkel of op marktplaats. 

Slide 67 - Tekstslide

Wat ga jij doen?
Ik ga een woordenboek aanschaffen en ermee oefenen.
Ik ga geen woordenboek aansc
Ik weet het nog niet.

Slide 68 - Poll

Als laatste, wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 69 - Poll