220415 Formuleren/spelling/wwspelling H4

Welkom A1b!
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Welkom A1b!

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Aan het eind van deze les kan ik verwijswoorden juist gebruiken.

  2. Aan het eind van de les kan ik meervouden die eindigen op   -s correct schrijven.

  3. Aan het eind van de les kan ik onvoltooide en voltooide deelwoorden correct spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden H4
Wat vind je van de onderstaande tekst?
Mo ging vandaag naar de tandarts. Bij de tandarts vroeg de assistente aan Mo of Mo zijn tanden goed gepoetst had. Mo zei tegen de assistente dat Mo zijn tanden goed had gepoetst. De assistente gaf Mo een complimentje en vroeg vervolgens of Mo gaatjes heeft. Mo zei tegen de assistente dat Mo geen gaatjes denkt te hebben. 

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden H4
Wat vind je van de onderstaande tekst?
Bij mijn ouders thuis staat een heel oude kast. Deze kast is niet alleen heel oud, maar deze kast is ook magisch. Op sommige momenten heeft de kast geen achterkant en kan je doorlopen naar een andere wereld. Mijn ouders twijfelen of ze de kast willen houden. Ik heb gezegd dat ze de kast niet weg mogen doen, maar ze geloven mij niet als ik zeg dat de kast bijzonder is.

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden H4

Slide 5 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 6 - Tekstslide

Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden. Waar verwijs 'haar' naar?

Slide 7 - Open vraag

Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij.
Waar verwijs 'zijn' naar?

Slide 8 - Open vraag

Als je oud meubilair kwijt wil, moet je het op straat zetten.
Waar verwijs 'het' naar?

Slide 9 - Open vraag

Welk verwijswoord hoort er in de volgende zin?

Omdat de school minder geld krijgt, neemt .... minder studenten aan.
A
het
B
ze
C
hij
D
die

Slide 10 - Quizvraag

Leerdoelen
  1. Aan het eind van deze les kan ik verwijswoorden juist gebruiken.

  2. Aan het eind van de les kan ik meervouden die eindigen op   -s correct schrijven.

  3. Aan het eind van de les kan ik onvoltooide en voltooide deelwoorden correct spellen.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het meervoud van zee?
A
zees
B
zeeën
C
zeën
D
zeeen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meervoud van bacterie?
A
bacteries
B
bacterieën
C
bacteriën

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meervoud van knie?
A
knies
B
knieën
C
kniën

Slide 14 - Quizvraag

Meervoud op -s H4
Weet je nog? Zn kunnen een meervoud hebben op  –en of -s. 

Taart – taarten, schijf – schijven, muis – muizen

Lastige gevallen:
Woord op –ee:     mv + ën             🡪     idee – ideeën
Woord op –ie:      mv +ën of +n   🡪     theorie -> theorieën
let op klemtoon:                               🡪      olie  -> oliën

Slide 15 - Tekstslide

Meervouden op -s H4
Regels meervoud op -s:

Schrijf een –s achter het enkelvoud: egel – egels, tante – tantes

Schrijf een –’s achter het enkelvoud:
- Bij woorden op –a, -i, -o, -u of –y    lama – lama’s, baby – baby’s
- Bij afkortingen                                         wc – wc’s, tv – tv’s

Slide 16 - Tekstslide

Meervouden op -s H4
Let op

Bij twee of drie klinkers die samen één klank vormen schrijf je de –s aan het woord vast.
Spray – sprays, cowboy – cowboys, cadeau – cadeaus

Maar: radio’s, want i-o klinkt niet samen als één klank. 

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het meervoud van horloge?
A
horloges
B
horloge's
C
horlogen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het meervoud van ski?
A
skis
B
ski's

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het meervoud van EK?
A
EKs
B
EK's
C
EKen
D
EK'en

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meervoud van niveau?
A
niveaus
B
niveau's

Slide 21 - Quizvraag

Leerdoelen
  1. Aan het eind van deze les kan ik verwijswoorden juist gebruiken.

  2. Aan het eind van de les kan ik meervouden die eindigen op   -s correct schrijven.

  3. Aan het eind van de les kan ik onvoltooide en voltooide deelwoorden correct spellen.

Slide 22 - Tekstslide

H4 Spelling
Voltooid en onvoltooid deelwoord

Slide 23 - Tekstslide

VD en OD H4
Voltooid deelwoord: geeft aan dat een handeling is afgerond/voltooid.
- Een vd is onderdeel van het gezegde
- Een vd heeft in dat geval een hulpwerkwoord bij zich

Harry heeft over de schoen van een mevrouw geplast.
Zij is daarvan erg geschrokken.

Slide 24 - Tekstslide

VD en OD H4
Onvoltooid deelwoord: geeft aan dat de handeling nog aan de gang is. Dit is geen onderdeel van het gezegde.

Bevend stapte Geert op de mevrouw af.
Zij lachte het voorval hoofdschuddend weg. 

Slide 25 - Tekstslide

VD en OD H4
Voltooid deelwoord: schrijfwijze

🡪 Een vd van een sterk werkwoord eindigt vaak op –en
Gegeten, gezwommen, beschreven, vertrokken

🡪 Een vd van een zwak werkwoord eindigt vaak op –d of –t
Gewhatsappt, gepraat, beloofd, vernield, ontsnapt, gedeeld

Slide 26 - Tekstslide

VD en OD H4
Voltooid deelwoord: schrijfwijze

🡪 Schrijf je het met een –d of –t? Gebruik ‘t sexy-fokschaap!

🡪 Onofficiële tip: maak het woord langer +e –> hoor je een -d of -t?


Slide 27 - Tekstslide

VD en OD H4
Onvoltooid deelwoord: schrijfwijze

🡪 Een od schrijf je als infinitief +d
Juichend, slapend, gapend, fietsend, whatsappend, bellend


Slide 28 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in: kies vd of od.
___ (surfen) op de golven komen de dolfijnen dichterbij.
timer
0:15
A
gesurft
B
surfent
C
gesurfd
D
surfend

Slide 29 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in: kies vd of od.
Heeft Jos eigenlijk wel zijn tanden ___ (poetsen)?
timer
0:15
A
gepoetst
B
poetsent
C
gepoetsd
D
poetsend

Slide 30 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in: kies vd of od.
De laatste paar maanden is er veel ___ (gebeuren) in de wereld.
timer
0:15
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 31 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in: kies vd of od.
Al ___ (gamen) heb ik mij geen moment ___ (vervelen).
timer
0:15
A
gegamet, verveelt
B
gament, vervelent
C
gegamed, verveeld
D
gamend, verveeld

Slide 32 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in: kies vd of od.
De minister heeft ___ (stotteren) veel ___ (beloven).
timer
0:15
A
gestottert, belooft
B
stotterent, belovent
C
stotterend, beloofd
D
stotterend, belooft

Slide 33 - Quizvraag

Pauze
timer
5:00

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag:
Pas de theorie toe en maak de volgende opdrachten:
- H4 formuleren: opdr. 2 + 3 (p. 128-129)
- H4 spelling: opdr. 2 + 3 (p. 130-131)
- H4 ww-spelling: opdr. 1 (1-6) + 2 + 4 (p. 132-133)

Lastig? Oefen extra met 'de brug' vanaf blz. 269.


Slide 35 - Tekstslide