25/26 M4 Hoofdstuk 1

Theorie reader hfdstk 1
Mavo 4
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Theorie reader hfdstk 1
Mavo 4

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij deze lessonup
Deze lessonup beschrijft alle theorie van hoofdtstuk 1 van de theorie reader.

Als je dit symbool ziet:           betekent dat, dat er een gesproken uitleg is. Klik op dit symbool om de uitleg te horen.

Vul alle vragen in, zo goed als je kunt, ik kan de antwoorden die je geeft lezen en je krijgt daar feedback op. Log dus in met eigen je voor- en achternaam.

Veel plezier! 

Slide 2 - Tekstslide

Enscenering:
"In scène zetten"
Je maakt gebruik van: mise-en-scène en de vormgeving van het stuk.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is mise-en-scène?
A
Wat wordt er gedaan met belichting tijdens een voorstelling.
B
Hoe de acteurs gebruik maken van het speelveld.
C
De scene die wordt uitgebeeld speelt zich in de mist af.
D
Het is een term die in de wetenschap wordt gebruikt.

Slide 4 - Quizvraag

mise-en-scène
Betekent "Plaatsing op toneel"
Dus: waar staan de acteurs ten op zichte van elkaar en het decor/rekwisieten en wat is hun kijkrichting (focus).

Slide 5 - Tekstslide

Zo beschrijf je de mise-en-scène:
3 spelers liggen op de grond in het midden vanhet toneel. 1 speler zit erbij gehurkt.
2 spelers vanaf links en 2 spelers vanaf rechts kijken naar de liggende mensen.
1

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de mise-en-scène in de volgende foto's? 


Let erop dat je bij het beschrijven echt de mise-en-scène beschrijft en niet de emoties.

Slide 7 - Tekstslide

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 8 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 9 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 10 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 11 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 12 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 13 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 14 - Open vraag

Een tekst ensceneren
Eén toneelstuk kun je op wel honderd verschillende manieren opvoeren. Als jij de regisseur zou zijn van het toneelstuk “Romeo en Julia” maak jij er een ander stuk van dan iemand anders uit jouw klas. Met andere woorden: Jouw enscenering is anders dan die van de ander. 

Kijk naar de volgende twee voorbeelden van hetzelfde toneelstuk (Romeo en Julia) maar door twee verschillende regisseurs verfilmd.

Slide 15 - Tekstslide

0

Slide 16 - Video

0

Slide 17 - Video

Tekst ensceneren
Zoek een antwoord op de volgende vragen: 

Over de gehele tekst: 
Waar gaat de tekst over? Wat is de situatie? (wie, wat, waar, wanneer, waarom) 

Over de personages: 
Wie zijn ze? Wat zijn hun belangen? Wat willen ze van elkaar? 

Per zin(-sdeel): 
Wat bedoelt het personage eigenlijk met de tekst? (denktekst, subtekst) 
Wat wil hij/zij bereiken? 

Na het lezen, het analyseren en het interpreteren van de tekst kan de regisseur de toneeltekst gaan ensceneren.

Slide 18 - Tekstslide

Subtekst

De subtekst is de laag die onder een uitgesproken tekst voelbaar/ hoorbaar/ zichtbaar is. Voor het publiek wordt duidelijk dat de acteur/ het personage iets anders bedoelt dan het zegt. 

Slide 19 - Tekstslide

Analyseer de volgende tekst:
A: Kom je nou nog?
B: Ja, ik moet dit nog even afmaken.
A: Ik sta hier al een uur te wachten.
B: Ik zei toch dat ik zo kom. En overdrijf niet zo.
A: Hoe bedoel je?
B: Nou, kom we gaan.
A: Nee, zeg nou maar wat je eigenlijk bedoelt!
B: Wil je nou nog gaan of niet?
A: Jij bent echt onmogelijk! Ik ga wel alleen.

Slide 20 - Tekstslide

Zoek een antwoord op de volgende vragen:


Over de personages:
Wie zijn ze? Wat zijn hun belangen? Wat willen ze van elkaar?


Slide 21 - Open vraag

Zoek een antwoord op de volgende vragen:


Per zin(-sdeel):
Wat bedoelt het personage eigenlijk met de tekst? (subtekst)
Wat wil hij/zij bereiken?

Slide 22 - Open vraag

Welke twee dingen gebruik je bij ensceneren? (2 antwoorden mogelijk)
A
vormgeving
B
tekst
C
mise-en-scène
D
emoties

Slide 23 - Quizvraag