Les 9 - Het strafproces en de verdachte

Les 9 - Het strafproces en de verdachte
Keuzedeel Strafrecht
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Les 9 - Het strafproces en de verdachte
Keuzedeel Strafrecht

Slide 1 - Tekstslide

Deze onderwerpen horen bij het
A
Formeel strafrecht
B
Materieel strafrecht

Slide 2 - Quizvraag

Wat gaan we bespreken
H9 Strafproces
1. Inhoud strafprocesrecht
2. Rechtsbronnen strafprocesrecht
3. Drie fasen strafproces

H10 De verdachte
1. Wie is de verdachte?
2. Wat zijn de rechten van de verdachte?

Slide 3 - Tekstslide

9.1 Het strafproces
  • Van strafbaar feit tot straf
  • Het strafproces beschrijft de periode vanaf het moment dat het strafbaar feit wordt ontdekt tot het moment waarop de veroordeelde zijn straf heeft ondergaan.
  • Het geeft regels over hoe politie en justitie verdachte van een strafbaar feit kunnen:

- Opsporen: - Dwangmiddelen als gereedschap (tegen wil verdachte)
                           - Rechten van verdachte (bijv. nemo-teneturbeginsel)
- Vervolgen: - Hoe wordt een zaak tegen een verdachte vervolgt
- Berechten: - Gang van zaken tijdens rechtszaak (rol verdachte/raadsman, OvJ en rechter)
                           - Rechtsmiddelen (tegen uitspraak opkomen bij hogere rechter)
- Bestraffen: - Regels over de tenuitvoerlegging van straffen

Slide 4 - Tekstslide

9.2 Rechtsbronnen

  • Wetten: - Wetboek van Strafvordering (Sv) 
                         - Bijzondere wetten (bijv. Opiumwet, WVW, WWM)
  • Jurisprudentie
  • Internationale verdragen

Art. 1 Sv = Het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel en zegt:
Het hele strafprocesrecht moet in formele wetten geregeld worden.
Dit volgt ook uit:
- Muilkorfarrest en schaduw-arresten

Slide 5 - Tekstslide

Kunnen er regels van strafprocesrecht staan in wetten van formele zin, zoals de Opiumwet?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Kunnen er regels van strafprocesrecht staan in een APV van de gemeente?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

9.3 Drie fasen van het strafproces
Vooronderzoek
  • Voorbereiding strafzaak
  • Opsporingsonderzoek/onderzoek door rechter-commissaris

Terechtzitting:
  • Als OvJ heeft beslist dat zaak voor rechter moet komen
  • Verdachte wordt gedagvaard voor zitting
  • Strafrechter doet onderzoek en uitspraak

Tenuitvoerlegging:
  • Uitvoering straf veroordeelde (OM ziet hierop toe)

Slide 9 - Tekstslide

Wie leidt het vooronderzoek?
A
Officier van Justitie
B
Politiehoofd
C
Rechter-commissaris

Slide 10 - Quizvraag

Als er getuigen worden gehoord door de politie in een zaak over een overval, in welke fase bevindt zich de zaak dan? In de fase van:
A
Tenuitvoerlegging
B
Terechtzitting
C
Vooronderzoek

Slide 11 - Quizvraag

Als de OvJ besluit om in een zaak de verdachte te vervolgen, hoe heet dit dan?

Slide 12 - Open vraag

Welke fase van de strafzaak?
Piet wordt verhoord door de politie
A
Vooronderzoek
B
Onderzoek ter terechtzitting
C
Tenuitvoerlegging

Slide 13 - Quizvraag

Welke fase van de strafzaak?
Piet moet zich melden bij de reclassering voor zijn werkstraf
A
Vooronderzoek
B
Onderzoek ter terechtzitting
C
Tenuitvoerlegging

Slide 14 - Quizvraag

Welke fase van de strafzaak?
Piet heeft een dagvaarding ontvangen van de OvJ
A
Vooronderzoek
B
Onderzoek ter terechtzitting
C
Tenuitvoerlegging

Slide 15 - Quizvraag

Welke fase van de strafzaak?
De politie heeft een telefoontap lopen op de telefoon van Piet
A
Vooronderzoek
B
Onderzoek ter terechtzitting
C
Tenuitvoerlegging

Slide 16 - Quizvraag

Welke fase van de strafzaak?
Piet hoort de strafeis van de OvJ
A
Vooronderzoek
B
Onderzoek ter terechtzitting
C
Tenuitvoerlegging

Slide 17 - Quizvraag

Welke fase van de strafzaak?
Bij de rechter-commissaris wordt een getuige namens Piet gehoord op verzoek van zijn advocaat
A
Vooronderzoek
B
Onderzoek ter terechtzitting
C
Tenuitvoerlegging

Slide 18 - Quizvraag

10.1 De verdachte
  • De hoofdpersoon in het strafrecht
  • Tevens object van onderzoek

  • Verdachte of dader..?
  • Onschuldig, tenzij..
= Onschuldpresumptie

Slide 19 - Tekstslide

Wetboekopdrachtje:
In welk artikel is omschreven wie de verdachte is?

Slide 20 - Open vraag

Art. 27 Sv
Lid 1:
Als verdachte wordt aangemerkt, degene te wiens aanzien
  • Uit feiten en omstandigheden
  • Een redelijk vermoeden
  • Van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.

Lid 2:
  • Vervolgens, degene tegen wie de vervolging gericht is.


Slide 21 - Tekstslide

Feiten en omstandigheden
Arrest Hollende kleurling

Diep in de nacht loopt een kleurling versneld door een buurt in Amsterdam die slecht bekend staat. Twee surveillerende agenten zien de man uit de richting van een café komen dat bekend staat als een verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen. Hierdoor vermoeden de agenten dat de man verdovende middelen bij zich heeft en houden ze hem aan om hem te fouilleren. De verdachte houdt zijn hand voortdurend in zijn linker jaszak, waardoor agent A vermoedt dat daar de verdovende middelen in zitten.

De twee agenten houden de man vervolgens aan op verdenking van het opzettelijk bezitten van verdovende middelen. De verdachte verzet zich tegen overbrenging naar het politiebureau. Ondertussen heeft de verdachte zijn hand uit zijn linker jaszak gehaald en is er een zilveren wikkel uit de jaszak gevallen. Deze wikkel bleek heroïne te bevatten. De verdachte werd door het OM vervolgd voor het in bezit hebben van heroïne en het verzetten tijdens de arrestatie.

Was er op basis van feiten en omstandigheden sprake van een redelijk vermoeden?


Slide 22 - Tekstslide

Mocht hij als verdachte worden aangemerkt?
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quizvraag

Feiten en omstandigheden
Arrest Hollende kleurling: onvoldoende feiten en omstandigheden om redelijk vermoeden aan te nemen (voorgevoel telt niet)


Het Hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat een kleurling hard uit de richting van een als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van drugs bekendstaand café komt lopen, niet voldoende is om te spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in art. 27 Sv of van ernstige bezwaren. De kleurling mocht niet als verdachte worden aangemerkt. Hierdoor was het staande houden en het onderzoek aan de kleding door de agenten niet rechtmatig. Doordat het bewijs niet op rechtmatige wijze verkregen is, volgt er vrijspraak voor de verdachte.

Slide 24 - Tekstslide

Feiten en omstandigheden
Arrest Stormsteeg

Een man liep met zijn handen in zijn jaszakken op de rijbaan van de Stormsteeg, een plek die bekend stond omdat er veel opiumdelicten werden gepleegd. Toen de man agenten voor zich zag verschijnen, stopte hij plotseling met lopen en rende hij hard weg. De man werd tegengehouden en gefouilleerd. Er werd 3,3 gram heroïne gevonden.

Redelijk vermoeden van schuld op basis van feiten en omstandigheden?

Slide 25 - Tekstslide

Mocht hij als verdachte worden aangemerkt?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quizvraag

Feiten en omstandigheden
Arrest Stormsteeg: vergelijkbare casus, maar hier wel verdachte

Volgens de Hoge Raad waren de plotselinge schrikreactie van de man toen hij de politie zag, met de loopversnelling die daarop volgde en de algemene bekendheid dat rond de Stormsteeg veel opiumdelicten gepleegd worden, voldoende grond voor ernstige bezwaren tegen de verdachte (dit is (meer dan) een redelijk vermoeden van schuld op basis van feiten en omstandigheden) dat deze zich schuldig had gemaakt aan een opiumdelict.
De fouillering in de zin van art. 9 lid 5 Opiumwet (nu art. 9 lid 2 Opiumwet) en het verkregen bewijs waren dus rechtmatig. Het cassatiemiddel was onterecht voorgesteld. De Hoge Raad verwierp het beroep.

Slide 27 - Tekstslide

Redelijk vermoeden
Gradaties van verdenking:


1. Aanwijzing (te licht om redelijk vermoeden aan te nemen)
2. Redelijk vermoeden (art. 27 lid 1 Sv)
     Verdenking is objectiveerbaar en dus niet op gevoel maar op basis van feiten en omstandigheden!: een derde zal dus hetzelfde vermoeden hebben
3. Ernstige bezwaren (gaat verder dan redelijk vermoeden)

Slide 28 - Tekstslide

Schuld aan een strafbaar feit
Schuld
Verdenking is individualiseerbaar: het gaat om bepaalde persoon of personen, te onderscheiden van massa

Een strafbaar feit
Verdenking is concretiseerbaar: het gaat om bepaald strafbaar feit, welk strafbaar feit precies is niet relevant (moord of doodslag bijv.)

Slide 29 - Tekstslide

10.2 Rechten van verdachte
Iemand als verdachte aanmerken is van belang, omdat dan opsporingsbevoegdheden kunnen worden toegepast, terwijl de verdachte zich kan beroepen op bepaalde rechten.


  • Recht op informatie: van welk feit verdacht (art. 6 EVRM)
  • Zwijgrecht/geven cautie voor verhoor/nemo-teneturbeginsel/pressieverbod (art. 29 Sv) Identificatieplicht geldt wel
  • Recht op raadsman/advocaat (art. 28 Sv)
  • Recht op inzage processtukken (art. 30 e.v. Sv)

Ten slotte: de Zaanse verhoormethode in beeld..

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Slide 32 - Video

Op welk punt gaat het in beide zaken mis met betrekking tot de rechten van de verdachte?
A
Zwijgrecht
B
Pressieverbod
C
Cautie

Slide 33 - Quizvraag