Nederlands H5 taalverzorging - Oefenen voor de toets

Nederlands

Nederlands
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
We beginnen met het nakijken van het huiswerk.
Daarna gaan we de leerstof herhalen.
We maken oefeningen!
Morgen heb je de toets!
Doe goed mee!

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
Maken blz. 192 t/m 195

Leren het schema op blz. 192 en 193.

Is alles gelukt? We gaan het samen nakijken!

Slide 3 - Tekstslide

Zinnen in de tt en vt
Hoe kan je zien dat een zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat? 

           Let op: het heeft met de persoonsvorm te maken.

We gaan oefenen. Geef van de volgende zinnen aan of ze in de tt of de vt staan. Kijk goed naar de persoonsvorm.

Slide 4 - Tekstslide

Mijn vader praat elke dag met zijn goudvis.
A
tt
B
vt

Slide 5 - Quizvraag

De kok maakte vanochtend een lekkere omelet.
A
tt
B
vt

Slide 6 - Quizvraag

Weet jij wanneer we vrij zijn?
A
tt
B
vt

Slide 7 - Quizvraag

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 8 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit





geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 9 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm





geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 10 - Tekstslide

De vt van zwakke werkwoorden
Een van de werkwoorden in een zin is de persoonsvorm. Je gebruikt een persoonsvorm in de verleden tijd (vt) als iets al gebeurd is.

Bij de meeste werkwoorden maak je de verleden tijd door achter de ik-vorm -de(n) of -te(n) te zetten. Deze werkwoorden noem je zwakke werkwoorden.

Slide 11 - Tekstslide

't sexy fokschaap
  • Als de laatste letter van de stam wel in het 't ex fokschaap staat
    --> te(n) in de verleden tijd 
  • Als de laatste letter van de stam niet in 't ex fokschaap staat
    --> de(n) in de verleden tijd 


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

'T SeXy FoKSCHaaP
* alleen de medeklinkers tellen mee!
Kijk naar het hele werkwoord                                                                     krijsen
Haal –en van het werkwoord af                                                                 krijs
Kijk naar de laatste letter                                                                              krijs

Zit de laatste letter in het sexy fokschaap?
Zo ja: schrijf ik-vorm + te(n)                                                                        krijste
Zo nee: schrijf ik-vorm + de(n)

Slide 14 - Tekstslide

Noteer de PV in de VT.
Na vijf kilometer hardlopen [zweten] de buurman enorm.

Slide 15 - Open vraag

Noteer de PV in de VT.
De bezoeker [melden] zich bij de ingang van het gebouw.

Slide 16 - Open vraag

Meervoud in het Nederlands
Veel zelfstandige naamwoorden worden in het Nederlands gevormd door -en.

Maar het meervoud -s komt ook vaak voor.

Slide 17 - Tekstslide

Meervoud op -s
Vaak hoef je alleen maar -s achter het woord te zetten. Kijk maar:

  • tafel-tafels
  • computer-computers
  • infectie-infecties

Slide 18 - Tekstslide

Meervoud 's (1)
Soms moet je een apostrof voor de s schrijven. Dat doe je bij woorden die eindigen op a-o-u-i-y. Deze letters zijn klinkers.
IK HOU VAN IJS


Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:

Slide 19 - Tekstslide

Meervoud 's (2)
  • pizza-pizza's
  • polo-polo's
  • menu-menu's
  • taxi-taxi's
  • hobby-hobby's

Slide 20 - Tekstslide

Welke spelling is juist?
A
eenhoorns
B
eenhoorn's

Slide 21 - Quizvraag

Welke spelling is juist?
A
lamas
B
lama's

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
tantes
B
tante's

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
babys
B
baby's

Slide 24 - Quizvraag

Kennen / kunnen en liggen / leggen

Deze werkwoorden worden vaak verkeerd gebruikt. Zo gebruik je deze woorden goed:


  • kennen: iets weten of geleerd hebben
  • kunnen: in staat zijn om iets te doen
  • liggen: zich bevinden, rusten
  • leggen: iets doen 


Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Kies uit:
Jij [ kende |kon ] de nieuwe vriendin van Sean toch al?

Slide 27 - Open vraag

Donna voelt zich niet lekker en
[legt |ligt ] al de hele dag in bed.

Slide 28 - Open vraag

En nu?
Oefenen voor de toets:
Ga online naar het vak Nederlands.
Klik H5 aan.
Aan de rechterkant staat: oefentoets.
Ga deze voor jezelf maken.
Morgen heb je de toets!
Succes!

Slide 29 - Tekstslide