Komma, dubbele punt en aanhalingsteken

beoordelingscriteria schrijven
samenhang
doelgerichtheid
publieksgericht
grammatica, spelling, interpunctie
leesbaarheid

Morgen een oefenschrijfexamen op je laptop
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

beoordelingscriteria schrijven
samenhang
doelgerichtheid
publieksgericht
grammatica, spelling, interpunctie
leesbaarheid

Morgen een oefenschrijfexamen op je laptop

Slide 1 - Tekstslide

Interpunctie

Komma
Dubbele punt
Aanhalingstekens

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je weet wanneer je een komma moet plaatsen.
  • Je weet wanneer je een dubbele punt moet plaatsen.
  • Je kunt aanhalingstekens op de juiste plek in een zin
      plaatsen.

Slide 3 - Tekstslide

Goed of fout geschreven?
Als jij de groente snijdt bak ik het vlees.
A
Goed
B
Fout

Slide 4 - Quizvraag

Als jij de groente snijdt, bak ik het vlees.

= komma tussen twee PV's

Slide 5 - Tekstslide

Goed of fout geschreven?
Rianne spreekt Nederlands, Engels en Duits.
A
Goed
B
Fout

Slide 6 - Quizvraag

Rianne spreekt Nederlands, Engels en Duits.

= opsomming

Slide 7 - Tekstslide

Goed of fout geschreven?
Hé wat ga je doen?
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quizvraag

, wat ga je doen?

= komma na een uitroep

Slide 9 - Tekstslide

Goed of fout geschreven?
Mijn broertje wil in de sneeuw spelen maar ik blijf liever binnen.
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quizvraag

Mijn broertje wil in de sneeuw spelen, maar ik blijf liever binnen.

= komma voor een verbindingswoord

Slide 11 - Tekstslide

Goed of fout geschreven?
Rianne spreekt drie talen Nederlands, Engels en Duits.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quizvraag

Rianne spreekt drie talen: Nederlands, Engels en Duits.

= dubbele punt voor een opsomming

Slide 13 - Tekstslide

Goed of fout geschreven?
Mijn broertje riep: "Ik ga in de sneeuw spelen!"
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

Mijn broertje riep: "Ik ga in de sneeuw spelen!"

= dubbele punt voor een citaat
+ aanhalingstekens

Slide 15 - Tekstslide

Aanhalingstekens
  • Directe rede
     = precies wat iemand letterlijk zegt


    De weerman zei: "Volgend weekend kunnen we schaatsen."
    "Volgend weekend kunnen we schaatsen", zei de weerman.
    "Volgend weekend", zei de weerman, "kunnen we schaatsen."

Slide 16 - Tekstslide

Denk om de hoofdletters en leestekens!
De weerman zei: "Volgend weekend kunnen we schaatsen."
"Volgend weekend kunnen we schaatsen", zei de weerman.
"Volgend weekend", zei de weerman, "kunnen we schaatsen."

Slide 17 - Tekstslide

Verschillende aanhalingstekens
De weerman zei: 'Volgend weekend kunnen we schaatsen.'
'Volgend weekend kunnen we schaatsen', zei de weerman.
'Volgend weekend', zei de weerman, 'kunnen we schaatsen.'

Slide 18 - Tekstslide

Geen aanhalingstekens
  • Indirecte rede 
     = aangeven wat iemand zegt, maar niet
         letterlijk
  • citaat

    De weerman zei dat we volgende weekend kunnen schaatsen.

Slide 19 - Tekstslide

Directe rede of indirecte rede?
"Ik moet eerst mijn schaatsen laten slijpen", zei m'n moeder.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 20 - Quizvraag

Directe rede of indirecte rede?
Mijn vader vroeg waarom ze dat nog niet gedaan had.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 21 - Quizvraag


Mijn vader vroeg waarom ik mijn huiswerk niet heb gemaakt.
Mijn vader vroeg: 'Waarom heb je je huiswerk niet gemaakt?'
Ik zeg dat je op moet schieten.
Ik zeg: 'Je moet opschieten.'

Slide 22 - Open vraag


Mijn vader vroeg waarom ik mijn huiswerk niet heb gemaakt.
Mijn vader vroeg: 'Waarom heb je je huiswerk niet gemaakt?'
Ik zeg dat je op moet schieten.
Ik zeg: 'Je moet opschieten.'
De meester zegt dat je je gymspullen moet pakken.
De meester zegt:'Je moet je gymspullen pakken.'
Mijn vriendin roept dat de taart klaar is.
Mijn vriendin roept:'De taart is klaar.'

Slide 23 - Tekstslide

Mijn broer zegt dat hij een 10 voor taal heeft

Slide 24 - Open vraag

Mijn zus roept dat het eten klaar is.

Slide 25 - Open vraag

Schrijf nu een zin op met:
- twee PV's naast elkaar
(denk ook om hoofdletters en punten)

Slide 26 - Open vraag

Schrijf nu een zin op met:
- een dubbele punt erin
(denk ook om hoofdletters en punten)

Slide 27 - Open vraag

Schrijf nu een zin op met:
- een citaat erin
(denk ook om hoofdletters en punten)

Slide 28 - Open vraag

In hoeverre kun je nu komma's goed in een zin plaatsen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

In hoeverre kun je nu een dubbele punt goed plaatsen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Ken je het verschil tussen directe en indirecte rede?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 31 - Quizvraag

In hoeverre kun je aanhalingstekens juist plaatsen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll