leerjaar 1 file 5

leerjaar 1 file 5
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsSpeciaal OnderwijsLeerroute 5

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

leerjaar 1 file 5

Slide 1 - Tekstslide

It or They
In het Engels gebruik je it of they als vervanging van een zelfstandig naamwoord.
It gebruik je in plaats van een enkelvoudig ding.
They gebruik je in plaats van meervoudige dingen.

In het Engels is er een aantal woorden die altijd in het meervoud zijn. Net zoals het woord pants. Je vervangt ze dus altijd met they.
 

Slide 2 - Tekstslide

Look at the beautiful flowers. ..... smell really sweet.
A
They
B
it

Slide 3 - Quizvraag

The cat lies on the chair. ...... is really sweet.
A
They
B
it

Slide 4 - Quizvraag

Would You Like?
Wanneer je in het Engels iets wilt hebben of een vraag wilt stellen in een winkel gebruik je would like om beleefd te zijn. Would like betekent zou graag (willen). In het Nederlands wordt willen niet altijd vertaald.




Slide 5 - Tekstslide

Maak de zin af: I would like ........

Slide 6 - Open vraag

Big, Bigger, the Biggest
Er zijn verschillende manieren om de trappen van vergelijking 
Met -er en the …-est
⇒ bij een bijvoeglijk naamwoord met 1 lettergreep;
⇒ bij een bijvoeglijk naamwoord met 2 lettergrepen eindigend op -le, -y, -r, -ow.
Soms moet je de laatste medeklinker verdubbelen voor de uitspraak (big - bigger - the biggest).
Met -ier en the …-iest als het woord eindigt op -y.
Met more en the most bij alle andere bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

Soms moet je de laatste medeklinker verdubbelen voor de uitspraak (big - bigger - the biggest).
Met -ier en the …-iest als het woord eindigt op -y.


Slide 8 - Tekstslide

geef de 3 trappen van groot
(big)

Slide 9 - Open vraag

geef de 3 trappen van blij
(happy)

Slide 10 - Open vraag

Met more en the most 
bij alle andere bijvoeglijke naamwoorden..

Slide 11 - Tekstslide

geef de 3 trappen van mooi
(beautiful)

Slide 12 - Open vraag

De trappen van vergelijking
De trappen van vergelijking van de volgende bijvoeglijke naamwoorden zijn onregelmatig. Leer ze uit het hoofd!
good - better - the best 
bad - worse - the worst 
many - more - the most 

Slide 13 - Tekstslide

goed - beter - best

Slide 14 - Open vraag

slecht - slechter - slechtst

Slide 15 - Open vraag

veel - meer - meest

Slide 16 - Open vraag

First, Second, Third
Naast de hoofdtelwoorden (1, 2, 3 etc.) bestaan er ook in het Engels rangtelwoorden (1e, 2e etc.). Deze rangtelwoorden gebruik je om een volgorde aan te geven.
Je maakt een rangtelwoord door -th toe te voegen aan het getal.

Slide 17 - Tekstslide

Bij de getallen 1, 2 en 3 zijn er uitzonderingen en dus ook bij 21, 32, 43 etc.

one first (1st)       twenty-one twenty-first (21st)
two second (2nd)       twenty-two twenty-second (22nd)
three third (3rd)       twenty-three twenty-third (23rd)
four fourth (4th)
five fifth (5th)
six sixth (6th)
seven seventh (7th) forty-seven forty-seventh (47th)
eight eighth (8th)
nine ninth (9th) fifty-nine fifty-ninth (59th)
ten tenth (10th)

Slide 18 - Tekstslide

eerste, tweede, derde

Slide 19 - Open vraag

eenentwintigste

Slide 20 - Open vraag

negende

Slide 21 - Open vraag

The Present Simple
 Om iets te beschrijven wat vaak of juist nooit gebeurt en om daarnaar te vragen, gebruik je de present simple. Ook als je over een feit vertelt, gebruik je de present simple.
signaalwoorden zoals: often, never, always, every (day, week) 
  

Slide 22 - Tekstslide

Maak een zin in de present simple met een signaalwoord

Slide 23 - Open vraag

present continuous.
Om te beschrijven wat er op dit moment wel of niet gebeurt en om daarnaar te vragen, gebruik je de present continuous.  signaalwoorden zoals: now, at the moment, today 
Kijk goed of het over een gewoonte/ feit gaat of over iets wat alleen op dit moment gebeurt. Dáár zit het verschil!   

Slide 24 - Tekstslide

Maak een zin met de present continuous en een signaalwoord

Slide 25 - Open vraag

Possession
Als iets van één persoon is of bij één persoon hoort, gebruik je vaak 's achter de naam.
Doe dat ook als de naam al op een s eindigt.
 Als het woord waar je de 's achter wilt zetten al op een s eindigt omdat het meervoud is, schrijf je alleen een apostrof: '.  








Slide 26 - Tekstslide

De jurk van Nancy.

Slide 27 - Open vraag

De modevlog van Iris.

Slide 28 - Open vraag

De kledingstijl van mijn ouders.

Slide 29 - Open vraag

De schoenen van de kinderen.

Slide 30 - Open vraag

De prijs van de rok.

Slide 31 - Open vraag