les2

Leerdoelen vorige les:
  • je weet wat inkomsten zijn.
  • je weet wanneer sprake is van inkomsten in geld.
  • je weet wanneer sprake is van inkomsten in natura.
  • je weet wanneer sprake is van inkomsten met tegenprestatie.
  • je weet wanneer sprake is van inkomsten zonder tegenprestatie.
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen vorige les:
  • je weet wat inkomsten zijn.
  • je weet wanneer sprake is van inkomsten in geld.
  • je weet wanneer sprake is van inkomsten in natura.
  • je weet wanneer sprake is van inkomsten met tegenprestatie.
  • je weet wanneer sprake is van inkomsten zonder tegenprestatie.

Slide 1 - Tekstslide

huiswerk?

Slide 2 - Woordweb

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel zakgeld of kleedgeld krijg jij?
Geef ook aan hoevaak je dit krijgt

Slide 4 - Open vraag

Stel je werkt 3 uur in de week.
Hoe wil je betaald worden?
A
€ 50,- per week
B
€ 200,- per maand

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video


Rekenen van maand naar jaar, week etc.
  • 1 jaar = ? maanden
  • 1 jaar = ? weken
  • 1 jaar = ? dagen
  • 1 jaar = ? kwartalen
  • 1 kwartaal = ? maanden
Altijd eerst naar jaar en dan naar dag/week/maand!

Slide 7 - Tekstslide

Afronden bij economie
  • Afronden van geld: altijd 2 decimalen.
  • Afronden van procenten: 1 decimaal.
  • Afronden getallen: 1 decimaal.
  • Tenzij er anders gevraagd wordt.

Slide 8 - Tekstslide

Als je per kwartaal € 250,- aan kleedgeld krijgt,
hoeveel krijg je dan per week?

Slide 9 - Open vraag

€ 5,- zakgeld per week is per maand
A
€ 20,-
B
€ 22,50
C
€ 21,67
D
€ 25,-

Slide 10 - Quizvraag

Leerdoelen deze les:
  • je weet hoe je van maand naar kwartaal rekent en omgekeerd.
  • je weet hoe je van maand naar jaar rekent en omgekeerd.
  • je weet hoe je van week naar jaar rekent en omgekeerd.
  • je weet hoe je van dag naar jaar rekent en omgekeerd.
  • je weet hoe je van week naar maand rekent en omgekeerd.
  • je weet hoe je van maand naar week rekent en omgekeerd.
  • je weet hoe je diverse getallen moet afronden.

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk volgende les
Maken de opdrachten van: 
Hoofdstuk 1
Paragraaf 2

Per week en per maand

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 1
Esmee heeft als bijbaan: oppassen bij verschillende gezinnen bij haar in de buurt.

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 2
Esmee haar inkomsten in geld zijn: het oppas geld dat ze verdient plus haar zakgeld. 

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 3
Esmee werkt van half 7 tot 10 uur: dit zijn 3,5 uur. 
Per uur verdient ze € 4,-
Dus totaal verdient ze dan 3,5x4 = € 14,-

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 4
Esmee werkt gemiddeld per maand 6x3 uur is 18 uur: 
ze verdient daarmee dus per maand 18x4= € 72,-

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 5
Als Esmee € 4,50 gaat verdienen dan is dit per avond 3x0,50 = € 1,50 meer.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 6
Iets over je eigen bijbaan.
Ik ben wel benieuwd naar ieders verhaal.....

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 7
De extra's die Esmee krijgt tijdens het oppassen (chips, frisdrank, hitkrant, chocolade en beltegoed) zijn inkomsten in natura.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 8
Dingen die Esmee van haar oma krijgt (bioscoopbon en oogschaduw) zijn ook inkomsten in natura.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 9
Esmee haar inkomsten in natura per maand zijn:
  • zakgeld € 20,-
  • abonnement € 4,-
  • beltegoed € 12,50
Dit komt neer om € 36,50 per maand. 

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 10
Inkomsten waar je iets voor doet noemen we inkomsten met tegenprestatie.

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 11
De tegenprestaties die Esmee levert zijn:
kijken of de kinderen slapen, zorgen voor eten en drinken en het verschonen van luiers.

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 12
Esmee haar vader is glazenwasser. Zijn loon is inkomsten in geld, dus antwoord A is het juiste antwoord.

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 13
De tegenprestatie van de vader van Esmee is het wassen van ramen.

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 14
Inkomsten met een tegenprestatie zijn uitgaven - ontvangsten waar je iets - niets voor moet doen.

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 15
Dit is een eigen antwoord, dus altijd goed.

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 16
Esmee krijgt € 20,- zakgeld van haar ouders.

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 17
Inkomsten waar je niets voor hoeft te doen noem je inkomsten zonder tegenprestatie.

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 18
Inkomsten         met tegenprestatie    zonder tegenprestatie
€ 9,- oppas                     X
€ 25,- oma                                                       X
€ 4,- bus                                                          X
€ 5,- rapport                   X

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 19
Nina telt bij haar zakgeld:
inkomsten zonder tegenprestatie 

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 20
Jelle telt bij zijn zakgeld:
inkomsten zonder tegenprestatie
inkomsten met tegenprestatie

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 21
Maryam telt bij zijn zakgeld:
inkomsten zonder tegenprestatie
inkomsten met tegenprestatie
inkomsten in natura

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 22
Ook dit antwoord is goed, dit is voor iedereen anders.

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 23
Ook deze opdracht kun je niet fout doen, het hangt er maar net vanaf hoe je tegen dingen aankijkt.

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 24
Werkkleding die je krijgt noemen we inkomsten in natura.

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 25
De twee inkomsten zijn: loon en kinderbijslag.

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 26
Totaal inkomsten: 1.502,00+ 273,78= € 1.775,78

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 27
Het loon is een inkomst met tegenprestatie, immers de vader moet wel werken om het te krijgen.

Slide 40 - Tekstslide

Opdracht 28
Zonder tegenprestatie krijgen ze kinderbijslag.

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht 29
Alle inkomsten bij elkaar noemen we het inkomen.

Slide 42 - Tekstslide