Grammaire: les verbes en -ir
1) Wij hebben nagedacht over de toekomst.
2) Zij zullen het zwembad morgen vullen.
3) Zij zouden Duits kiezen, maar (ze) hebben uiteindelijk Frans gekozen.
4) Wanneer eindigt de wedstrijd? Om half een 's middags?
5) Zij vulden het formulier in om een bestelling te doen.