In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
H6: Produceren maar!
Slide 1 - Tekstslide
Programma
Cijfers Toets
Vakkenpakketkeuze
Hoofdstuk 6 produceren maar!
Zelfstandig werken
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Audi verkoopt 3.258.000 auto's per jaar. In 2022 willen ze de productie met 15% laten groeien. Hoeveel auto's zijn dat dan in totaal?
timer
2:00
Slide 4 - Open vraag
Heb je zelf wel eens iets gemaakt en dat verkocht?
Slide 5 - Woordweb
De leerdoelen:
Aan het einde van de les:
* ken je de vier productiefactoren
* weet je het verschil tussen kapitaalintensief en arbeidsintensief
* weet je het verschil tussen mechanisatie en automatisering * kun je de afschrijving van een kapitaalgoed berekenen
Slide 6 - Tekstslide
De bedrijfskolom
Bedrijven die na elkaar meewerken aan een product. Elke schakel in de kolom voegt waarde toe.
Door de toegevoegde waarde van elke schakel, wordt het eindproduct steeds duurder.
Vraag: hoort de consument bij de bedrijfskolom?
Waarom wel/niet?
Slide 7 - Tekstslide
De productiefactoren (dat wat je nodig hebt om te kunnen produceren)
*Kapitaal *Arbeid *Natuur *Ondernemerschap
Slide 8 - Tekstslide
De productiefactoren (dat wat je nodig hebt om te kunnen produceren)
*Kapitaal *Arbeid *Natuur *Ondernemerschap
Vraag: Welke productiefactoren zie je op het plaatje terug?
Slide 9 - Tekstslide
Hoe produceren?
Arbeidsintensief= veel gebruik van arbeid (=mensen)
Kapitaalinstensief= veel gebruik van kapitaalgoederen (=machines)
Slide 10 - Tekstslide
Hoe produceren?
Mechanisatie:
Machines nemen het werk over van mensen (denk aan: landbouwmechanisatie)
Automatisering: Computers en computerprogramma's sturen de productie aan.
Slide 11 - Tekstslide
Precisie landbouw
Kijkvragen:
1. Welke productiefactoren herken je in het filmpje? Geef de voorbeelden
2. Vergelijk deze precisie landbouw met de landbouw van 100 jaar geleden. Welke verschillen? Gebruik de woorden arbeidsintensief/kapitaalintensief.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Video
Zelfstandig werken
Maak opgave 1 t/m 5 vanaf pagina 160
timer
8:00
Slide 14 - Tekstslide
even checken....
Aan het einde van de les:
* ken je de vier productiefactoren
* weet je het verschil tussen kapitaalintensief en arbeidsintensief
* weet je het verschil tussen mechanisatie en automatisering * kun je de afschrijving van een kapitaalgoed berekenen
Slide 15 - Tekstslide
Afschrijving (= waardevermindering)
Doel van afschrijven: Kapitaalgoederen kunnen vervangen als ze (bijna) versleten zijn. Dan moet er dus geld voor zijn. Je moet kunnen berekenen hoeveel een ondernemer per jaar moet afschrijven.
Formule: Afschrijving per jaar = (aanschafprijs-restwaarde) : aantal gebruiksjaren.
Slide 16 - Tekstslide
huiswerk:
Maak opgave 6 t/m 13 vanaf pagina 162
Vakkenpakketkeuze invullen
Slide 17 - Tekstslide
02:32
Noem twee productiefactoren en geef daarbij voorbeelden uit het filmpje.
Slide 18 - Open vraag
04:27
De landbouw in het jaar 2021 is ten opzichte van 100 jaar geleden:
meer arbeidsintensief
meer kapitaalintensief
Slide 19 - Poll
Afschrijving (= waardevermindering)
Formule:
Afschrijving per jaar= (aanschafprijs-restwaarde) : aantal gebruiksjaren.
Timmerman Richard de Jong heeft een bestelwagen van € 12.900 die hij vier jaar gebruikt. Bij inruil verwacht hij € 3.400 voor de bestelauto terug te krijgen. Hoeveel moet hij per jaar afschrijven?
Jos heeft een tractor van € 61.000 gekocht, die hij vijf jaar gaat gebruiken. Hij krijgt er dan nog krijgt € 7.500 voor terug. Wat is de jaarlijkse afschrijving? (ook berekening)
Slide 21 - Open vraag
Aan de slag..
Lezen en maken opdracht 1 t/m 3 op bladzijde 182,
Daarna paragraaf 6.1
Slide 22 - Tekstslide
Programma
Bespreking Toets
Herhaling 6.1
Afschrijving hoe bereken je dat?
Hoofdstuk 6.2 Van alle markten thuis?
Slide 23 - Tekstslide
Toetsbespreking
Slide 24 - Tekstslide
Welke 4 productiefactoren ken je?
Slide 25 - Open vraag
Het vullen van potje pindakaas wordt tegenwoordig door een machine gedaan
A
automatisering
B
mechanisatie
Slide 26 - Quizvraag
De jaarlijkse waardevermindering van een machine noem je de:
A
restwaarde
B
toegevoegde waarde
C
afschrijving
D
overwaarde
Slide 27 - Quizvraag
Een vulmachine voor pindakaas gaat 10 jaar mee. Calvé heeft de machine gekocht voor € 17.750,- en denkt deze nu nog te kunnen verkopen voor € 6.825,- . Wat is de afschrijving per jaar? (berekening)
Slide 28 - Open vraag
oplossing:
Afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
Afschrijving per jaar = (17.750 - 6.825) : 10 = € 1.092,50
Slide 29 - Tekstslide
Willem heeft een klusbus gekocht in maart 2015 voor € 25.000,-. Hij denkt dat de bus nu nog € 18.500 waard is. Wat is de afschrijving per jaar?
Slide 30 - Open vraag
oplossing:
Afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
Afschrijving per jaar = (25.000 - 18.500) : 6 = € 1.083,33
Slide 31 - Tekstslide
H 6.2 van alle markten thuis?
Slide 32 - Tekstslide
timer
1:00
Welke markten ken je nog?
Slide 33 - Woordweb
Markt in de economie
Wanneer praten we over een markt?
Als er sprake is van VRAAG en AANBOD
Vraag: door consumenten
Aanbod: door producenten
Slide 34 - Tekstslide
Kijkersvraag
Bedenk na het zien van het filmpje hoe het tijdens de winterse dagen ging met de vraag naar en het aanbod van schaatsen
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Video
Kun je uitleggen wat er met de prijs van schaatsen gebeurde toen er sinds jaren weer ijs lag? (gebruik vraag en aanbod in je antwoord)
Slide 37 - Open vraag
Als er meer aanbod is van een product betekent dat vaak dat er meer producenten het product aanbieden.
Deze producenten zijn elkaars concurrenten; ze bieden namelijk hetzelfde product aan op de markt.
Ze kunnen met elkaar concurreren door:
- lagere prijs
- hogere kwaliteit
- betere service
Slide 38 - Tekstslide
even checken....
Aan het einde van de les:
* Wanneer spreken we over een markt in de economie?
* Bedrijven die aanbieden op dezelfde markt zijn ...?
* Waarmee kunnen bedrijven met elkaar concurreren?