5. Sociale zekerheid




5. Verzorgingsstaat



5. Sociale zekerheid
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les




5. Verzorgingsstaat



5. Sociale zekerheid

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verplichte onderdeel van de zorgverzekering?
A
De basisverzekering met verplichte eigen risico
B
De verplichte verzekering en het aanvullende eigen risico
C
De basisverzekering met vrijwillige eigen risico
D
De aanvullende verzekering en het verplichte eigen risico

Slide 2 - Quizvraag

Welke stelling over zorgverzekeringen is juist?
A
Voor een basisverzekering betaal je maandelijks een bedrag aan de overheid.
B
Boven de 18 jaar ben je verplicht een zorgverzekering af te sluiten.
C
Een basisverzekering dekt alleen de kosten voor de huisarts en de tandarts.
D
Een aanvullende zorgverzekering geldt alleen voor ouderen.

Slide 3 - Quizvraag

Bij een zorgverzekering kun je je eigen risico verhogen.
Je betaalt dan:

A
meer premie
B
minder premie
C
evenveel premie

Slide 4 - Quizvraag

Voor een zorgverzekering geldt een eigen risico van een paar honderd euro. Een voordeel hiervan is dat mensen niet onnodig naar de dokter gaan. Een nadeel is dat:
A
je alle zorg aan het begin van het jaar zelf moet betalen.
B
mensen met weinig inkomen zich niet verzekeren.
C
mensen met weinig inkomen medische zorg vermijden.
D
medische zorg voor de meeste burgers onbetaalbaar wordt.

Slide 5 - Quizvraag

Welke groep wordt door de vergrijzing groter?
A
Het aantal schoolverlaters met een WW-uitkering.
B
De groep mensen met een baan.
C
Het aantal mensen dat premies betaalt voor werknemersverzekeringen.
D
De groep mensen met een AOW-uitkering.

Slide 6 - Quizvraag

Ontgroening en vergrijzing hebben gevolgen voor de verzorgingsstaat.
I. Door ontgroening en vergrijzing neemt de solidariteit tussen generaties toe.
II. Door de vergrijzing ontstaat er ook werkgelegenheid, bijvoorbeeld in de zorg.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Leerdoelen

Aan het eind van deze les kun je uitleggen...

- hoe het Nederlandse socialezekerheidsstelsel geregeld is. 

Slide 8 - Tekstslide



Sociale verzekeringen



  • betalen om je te verzekeren tegen een bepaald risico.  
  • Zoals bijvoorbeeld verlies van inkomsten bij ziekte.

Twee categorieën: werknemersverzekeringen en volksverzekeringen. 

Slide 9 - Tekstslide


Werknemersverzekeringen

  • WULBZ (Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte) - kortdurend.
  • WIA-uitkering (Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen) - langdurend
  • WW-uitkering (werkloosheidswet) - onvrijwillig werkloos. 

Duur is afhankelijk van het aantal jaar dat je hebt gewerkt en hoe veel je verdiende. Bedrag wordt door werkgevers + werknemers betaald. 

Slide 10 - Tekstslide

Volksverzekeringen
Geldt voor iedereen. 
  • AOW (algemene ouderdomswet) - iedere burger krijgt vanaf de pensioenleeftijd een AOW-uitkering. 
  • Meeste mensen die werken sparen via inhouding op het loon ook op de aanvulling op de AOW: hun pensioen. 
  • AKW (Algemene Kinderbijslagwet) - ouders van kinderen onder 18 krijgen een tegemoetkoming in de kosten voor kinderen. 

Slide 11 - Tekstslide


Sociale voorzieningen

Worden betaald uit belastingopbrengsten en is bestemd voor mensen die geen aanspraak kunnen maken op de sociale verzekeringen (als je nooit gewerkt hebt). 
Bijstand: iedereen ouder dan 18 en zonder baan/inkomen kan dit krijgen. 
  • Algemeen + Bijzondere bijstand.
  • Wajong (wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten).

Slide 12 - Tekstslide

Betaalbare sociale zekerheid
Het socialezekerheidsstelsel is een grote kostenpost. De overheid probeert het op verschillende manieren betaalbaar te houden. 
  • Uitkeringen: kortere periode, bedragen verlagen, verplicht solliciteren naar betaald baan, tegenprestatie. 
  • Verhogen AOW-leeftijd: 67 jaar.
  • Meer controle op misbruik van voorzieningen.
  • Begeleiding zoals re-integratietrajecten en omscholing.

Slide 13 - Tekstslide


Positieve discriminatie en emancipatiebeleid



  • Emancipatiebeleid: werkgevers krijgen extra geld (subsidie) of ondersteuning als ze mensen uit bepaalde groepen in dienst nemen (beperking etc.)
  • Positieve discriminatie: vrouwenquotum, meer vrouwen aan de top van bedrijven ipv mannen. 

Slide 14 - Tekstslide

De Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ) en de Algemene Ouderdomswet (AOW) zijn voorbeelden van
A
werknemers-verzekeringen.
B
sociale verzekeringen.
C
sociale voorzieningen.
D
volksverzekeringen.

Slide 15 - Quizvraag

Esther werkt via een uitzendbureau op de administratie van een advocatenkantoor. Tijdens de wintersport breekt ze haar been. Ze kan 4 weken niet werken. Op welke soort uitkering heeft ze recht?
A
AOW
B
WW
C
AKW
D
WULBZ

Slide 16 - Quizvraag

Floor raakt haar baan kwijt nadat zij twee jaar heeft gewerkt bij een groot marketingbedrijf. Haar contract wordt helaas niet verlengd.
Van welke uitkering kan zij gebruik maken?
A
AOW
B
WW
C
WULBZ
D
AKW

Slide 17 - Quizvraag

Rian werkte als arts, maar kan na een ongeluk niet meer werken
A
WULBZ
B
Bijstand
C
WW
D
WIA

Slide 18 - Quizvraag

Als Teun deze uitkering wil krijgen, verplicht de gemeente waar hij woont hem vrijwilligerswerk te doen.
A
WW
B
AOW
C
WULBZ
D
Bijstand

Slide 19 - Quizvraag

Positieve discriminatie houdt in dat
A
Sommige groepen een voordeel krijgen.
B
Sommige groepen benadeeld worden
C
Sommige groepen benadelen hun omgeving
D
Sommige mensen beter zijn in hun werk

Slide 20 - Quizvraag