les 2h6 6 mei

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

2 havo

Herzlich Willkommen!

Die Planung für heute

• Grammatik müssen und sollen
  

• Hausaufgaben machen

• Logo! 

De werkwooren müssen en sollen

In welke gevallen gebruik je in het Nederlands moeten?

Ik moet naar het toilet.

Hij moet zich bij de directeur melden.

De werkwooren müssen en sollen

In welke gevallen gebruik je in het Nederlands moeten?

Ik moet naar het toilet. = noodzaak, geen andere mogelijkheid

Erik moet zich bij de directeur melden. = de wil van een ander

müssen = moeten

• noodzaak, er is geen andere mogelijkheid
• staat unbedingt, dringend of auf jeden Fall in de zin? -> altijd müssen

sollen= moeten

• het is de wil van een ander
• of de vraag naar de mening van een ander
• een vraag aan iemand / een aanbod

De rijtjes van müssen en sollen:

Schrijf ze op!

üben:

1. Sie müssen / sollen unbedingt mit dem Rauchen aufhören, hat der Arzt der Patientin gesagt.

2. Ich muss / soll dringend auf die Toilette.

3. (moeten) _____ ich dir helfen?

4. Jonas hat sich das Bein gebrochen. Wir ________ (moeten) ganz schnell zum Arzt!

üben:

1. Sie müssen unbedingt mit dem Rauchen aufhören, hat der Arzt der Patientin gesagt.  = noodzaak

2. Ich muss dringend auf die Toilette. = noodzaak

3. Soll ich dir helfen? = vragen naar wil van de ander

4. Jonas hat sich das Bein gebrochen. Wir müssen ganz schnell zum Arzt! = noodzaak

Hausaufgaben

Mache Aufgabe 9, 10 und 11

(S.144)