1. Grootheden en Eenheden

1. Grootheden en eenheden
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1. Grootheden en eenheden

Slide 1 - Tekstslide

Planning 
  • Grootheden & eenheden
  • Symbolen
  • Voorbeeldjes
  • Eenheden omrekenen
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Wat is natuurkunde?
Natuurkunde =
'meten aan de natuur'

Slide 3 - Tekstslide

Wat kan je allemaal meten?

Slide 4 - Tekstslide

Grootheden & Eenheden
Grootheid: wat we meten
  • Snelheid
  • Tijd
  • Temperatuur
  • Massa
  • Lengte
  • Volume

  • Spanning
  • Stroomsterkte
  • Kracht
  • Energie
  • Vermogen
  • Weerstand

bijvoorbeeld:

Slide 5 - Tekstslide

Grootheden & Eenheden
Eenheid: waarin we meten
  • Kilometer per uur
  • Seconden
  • Graden Celsius
  • Kilogram
  • Meter
  • Kubieke meter
  • Volt
  • Ampère
  • Newton
  • Joule
  • Watt
  • Ohm
bijvoorbeeld:

Slide 6 - Tekstslide

Grootheden & Eenheden
Grootheid = …. eenheid

Snelheid                 = 100
Tijd                           = 10
Temperatuur         = 35
Massa                      = 60
Afstand                   = 100
Volume                   = 2
Bij een grootheid hoort altijd een bepaalde eenheid, bijvoorbeeld:
  • Kilometer per uur
  • Seconden
  • Graden Celsius
  • Kilogram
  • Meter
  • Kubieke meter

Slide 7 - Tekstslide

Grootheden en eenheden zijn belangrijk

Slide 8 - Tekstslide

Symbolen
Natuurkundigen gebruiken vaak symbolen (letters) in plaats van hele woorden. Dit heeft 3 redenen

  • Het is korter, symbolen kun je gemakkelijk in formules schrijven.
  • Natuurkundigen communiceren vaak met natuurkundige die andere talen spreken. De symbolen zijn overal gelijk 

Slide 9 - Tekstslide

Symbolen
bijvoorbeeld:
“De lengte is 8 meter”             

“De massa is 5,4 kilogram”

“De weerstand is 1000 Ohm”

Slide 10 - Tekstslide

Symbolen

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 1
Zin 1: “De massa van een schooltas is tegenwoordig gemiddeld 6,5 kilogram” 

Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
m = 6,5 kg

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 2
Zin 2: “Een A4 heeft een lengte van 29,7 cm en een breedte van 21 cm” 

Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
l = 29,7 cm
b = 21 cm

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 3
Zin 3: “De auto heeft een snelheid van 45 kilometer per uur” 

Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
v = 45 km/h

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 4
Zin 4: “Bij een stroomsterkte van 16 ampère slaat die zekering door.” 

Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
I = 16 A

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 5
Zin 5: “Ik liep de trap op in 12 seconden.”

Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
t = 12 s

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 6
Zin 6: “Het blokje heeft een oppervlakte het grondvlak is 25 vierkante centimeter. De dichtheid van dit blokje is 8 gram per kubieke centimeter

Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
t = 12 s

Slide 17 - Tekstslide

Eenheden omrekenen
  • 1 m               = ............... cm
  • 15 dL            = ............... cL
  • 0,002 kg     = ............... g
  • 14,85 mm   = ............... km
100
150
2
0,00001485
Eenheden moet je kunnen omrekenen

Slide 18 - Tekstslide

Eenheden omrekenen
Je kunt veel eenheden op de puntjes om eenheden om te rekenen. 
Een stap naar beneden is x10. Een stap naar boven is : 10.

Slide 19 - Tekstslide

Eenheden omrekenen
  • 1 A                = ............... cA
  • 15 dV            = ............... cV
  • 0,002 kΩ     = ............... gΩ
  • 14,85 mW   = ............... kW
100
150
2
0,00001485
Eenheden moet je kunnen omrekenen

Slide 20 - Tekstslide

Eenheden omrekenen
Bij vierkante en kubieke meters is het niet delen of vermenigvuldigen met 10 maar met 100 en 1000.

Slide 21 - Tekstslide

Samenvattend filmpje
Samenvattend
Grootheid = wat je meet
Eenheid = waarin je meet
bijvoorbeeld:
De auto heeft een snelheid 
van 75 kilometer per uur
grootheid
eenheid
Natuurkundigen gebruiken symbolen om gegevens op te schrijven.
bijvoorbeeld, de bovenstaande rode zin zou zijn: v = 75 km/h

Slide 22 - Tekstslide

Samenvattend
Eenheden moet je kunnen omrekenen. Je hebt dit ooit op de basisschool al geleerd met bijvoorbeeld het omrekenen van meter naar centimeter. Bij alle andere eenheden werkt het precies hetzelfde

Slide 23 - Tekstslide

Verwerkingsvragen
Dit is Huiswerk
In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben
De groene vragen zijn optioneel

Slide 24 - Tekstslide

Klascodes
H2A =
H2B =
H2B =
V2A =
V2B =

Slide 25 - Tekstslide

Opgave 1: Geef de definitie (betekenis) van het begrip "grootheid"

Slide 26 - Open vraag

Opgave 2: Geef de definitie (betekenis) van het begrip "eenheid"

Slide 27 - Open vraag

Opgave 3: Wat zijn de symbolen voor lengte, volume en kubieke meter?

Slide 28 - Open vraag

Opgave 4: De eenheid voor snelheid is meter per seconde. Welke eenheid voor snelheid ken je nog meer?

Slide 29 - Open vraag

Opgave 5: Bekijk de 6 zinnen hiernaast (klik om te zoomen)

Noteer de 6 grootheden uit deze zinnen

Slide 30 - Open vraag

Opgave 6: Bekijk de 6 zinnen hiernaast (klik om te zoomen)

Noteer de 6 eenheden uit deze zinnen

Slide 31 - Open vraag

Opgave 7
Noteer van de volgende 4 vragen steeds te gegevens. 
Gebruik alleen symbolen. 

Dus, bijvoorbeeld:
"De hoogte is 80 meter" wordt: h = 80 m

Slide 32 - Tekstslide

Opgave 7a. Haal de gegevens uit de zin

"De snelheid bedraagt 50 meter per seconde"

Slide 33 - Open vraag

Opgave 7b. Haal de gegevens uit de zin

"De dichtheid van de stof is 8 gram per kubieke centimeter"

Slide 34 - Open vraag

Opgave 7c. Haal de gegevens uit de zin

"De afstand is 112 meter"

Slide 35 - Open vraag

Opgave 7d. Haal de gegevens uit de zin

"De weerstand door de draad is 15 ohm"

Slide 36 - Open vraag

Opgave 7d. Haal de gegevens uit de zin

"De weerstand door de draad is 15 ohm"

Slide 37 - Open vraag

Antwoorden
Antwoorden
1. Wat we meten
2. Waarin we meten
3. l (kleine L), V, m3
4. kilometer per uur (km/h)
5. 
temperatuur (T) 
snelheid (v)
spanning (U)
massa (m)
afstand (s)
stroomsterkte (I)
6.
graden celsius (°C)
kilometer per uur (km/h)
Volt (V)
kilogram (kg)
kilometer (km)
ampère (A)
7a. v = 50 m/s
7b. ρ = 8 g/cm3
7c. s = 112 m
7d. R = 15 Ω

Slide 38 - Tekstslide

Vul in wat er op de plaats van het ?-teken moet komen:

mm - …..m - ….m - …..m - …?..m - …..m - km
A
Hectometer
B
Meter
C
Dacameter
D
Decimeter

Slide 39 - Quizvraag

Reken om:

127,4cm = ……..km
A
12.740.000
B
1.274.000
C
0,01274
D
0,001274

Slide 40 - Quizvraag

Reken om:

392 hm = ……..dm
A
392000
B
39200
C
3,92
D
0,392

Slide 41 - Quizvraag

Reken om:
56 mA = ……..A

Slide 42 - Open vraag

Reken om:
50000V = ……..kV

Slide 43 - Open vraag

Reken om:
6,6 hm3 = …… mL

Slide 44 - Open vraag

Reken om:
941 mV = ……………V

Slide 45 - Open vraag

Welke letter moet er op de plaats van het ?-teken komen:

mA - cA - dA - A - daA - …?..A - kA

Slide 46 - Open vraag

Reken om:

25cL = ………. cm3

Slide 47 - Open vraag

Reken om:

0,072 kL = ………. dm3

Slide 48 - Open vraag

Wat is juist?

1L = 1 ………
A
mm3
B
cm3
C
dm3
D
m3

Slide 49 - Quizvraag

Reken om:

120m2 = ……….cm2

Slide 50 - Open vraag

Reken om:

310,5dg = ………….hg

Slide 51 - Open vraag