Bekijk je nog eens het uitlegfilmpje (thuis) en leer je de theorie!
- We gaan verder met grammatica; aanwijzende en vragende voornaamwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Toets TW 3; Spelling H3 t/m H5
H3; Spelling; meervouden op -en correct spellen
Woorden met au of ou correct spellen
H4; Spelling; meervouden op -s correct spellen
Woorden met ei of ij correct spellen
H5; Spelling; Bijvoeglijk naamwoord
Woorden met g, gg en ch correct spellen
Naast Spelling gaan we ook grammatica zinsdelen en woordsoorten herhalen (H4 t/m H6)
Slide 2 - Tekstslide
Ik heb gisteren een spannend boek gelezen. heb =
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
ander woord
Slide 3 - Quizvraag
Ik heb gisteren een spannend boek gelezen. ik =
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
werkwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp
Slide 4 - Quizvraag
Ik heb gisteren een spannend boek gelezen. heb gelezen=
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
werkwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp
Slide 5 - Quizvraag
Ik heb gisteren een spannend boek gelezen. een spannend boek=
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
werkwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp
Slide 6 - Quizvraag
Veel jongeren lezen graag de boeken van Carry Slee. Welke vraag moet je stellen om het lv te vinden?
Slide 7 - Open vraag
Het lijdend voorwerp;
blijf ik lastig vinden!
kan ik goed vinden in een zin.
Slide 8 - Poll
Verdeel de onderstaande woorden in twee groepen: welke woorden horen volgens jullie bij elkaar? Er zijn verschillende goede oplossingen.
deze – wie – waar – dit – welk – die – wat – dat
Slide 9 - Open vraag
wie, waar, welk, wat vragen naar iets
deze, dit, die en dat wijzen iets aan.
Slide 10 - Tekstslide
Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst een mens, een dier of een ding aan: deze vrouw, dat paard, die fiets.
Dit zijn aanwijzende voornaamwoorden: deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.
Slide 11 - Tekstslide
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. Als het alleen staat, kun je het zelfstandig naamwoord er soms wel achter denken:
– Deze rode fiets vind ik mooier dan zo’n zwarte (fiets). Vind jij dat ook?
Slide 12 - Tekstslide
Vragend voornaamwoord
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vr.vnw):
wie,
wat,
welk(e)
wat voor (een)
Slide 13 - Tekstslide
Ze staan meestal aan het begin van een vraag:
– Wie van jullie wil even een boodschap voor me doen?
– Naar welk land gaat je vriendin op vakantie?
Soms staat een vragend voornaamwoord aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag:
– Hij vroeg wie van ons even een boodschap voor hem wilde doen.
Slide 14 - Tekstslide
Let op:
• Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord:
– Die leuke jongen over wie je me zojuist vertelde, loopt daarginds.
• Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn geen vragende voornaamwoorden.
Slide 15 - Tekstslide
Met zulke praatjes hoef je echt niet bij die man aan te komen. voornaamwoorden? welke?
Slide 16 - Open vraag
Weet je al welke klasgenoten je uitnodigt voor dat feest? voornaamwoorden? welke?
Slide 17 - Open vraag
Weet je ...... ....... prachtige schilderij heeft gemaakt?
voornaamwoorden? welke?
Slide 18 - Open vraag
Aan de slag
H4. Grammatica/Aanwijzende en vragen voornaamwoord