passé composé être

Voltooid deelwoord met être (zijn) 
passé composé être
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 65 min

Onderdelen in deze les

Voltooid deelwoord met être (zijn) 
passé composé être

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Les objectifs
Ik kan een voltooide tijd maken met het werkwoord être.


Slide 3 - Tekstslide

de passé composé
de passé composé met être 
Je gaat dus leren om in de vv tijd
iets  in het Frans te vertellen.

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling passé composé avoir
Stap 1: voeg het hulpwerkwoord 'avoir toe.
Stap 2: plaats het voltooid deelwoord erachter:
         werkwoorden op -er, zoals 'donner'
         1. 'er' eraf --> donn
         2. voeg 'e' met streepje toe --> donné
         bv. J'ai donné un cadeau
Regelmatig: -er = é,        -ir = i, -re = u, de rest moet je leren...
Onregelmatig vb: être = été, avoir = eu, faire = fait, prendre = pris

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

suis
es
est
sommes
êtes
sont
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils 
elles

Slide 7 - Sleepvraag

De passé composé - être

Zijn = être
je suis
tu es
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

de passé composé met être:
het voltooid deelwoord gedraagt zich als een bijvoeglijk naamwoord:  het past zich aan aan aan het onderwerp:
il est grand  - il est allé
elle est grande - elle est allée
ils sont grands - il sont  allés
elles sont grandes - elles sont allées

Slide 10 - Tekstslide

Tim is gevallen =
A
Tim est tombée
B
Tim est tombé

Slide 11 - Quizvraag

Mariëlle is binnengekomen =
A
Mariëlle est entré
B
Mariëlle est entrée

Slide 12 - Quizvraag

Sam en Marc zijn gevallen =
A
Sam et Marc sont tombés
B
Sam et Marc sont tombées

Slide 13 - Quizvraag

Passé composé être 
Je           suis              allé (e)             ik ben gegaan
Tu           es                  allé (e)             jij bent gegaan
Il              est                allé                    hij is gegaan
Elle         est                allée                  zij is gegaan
nous       sommes   allé(e)s            wij zijn gegaan
vous        êtes            allé(e)s            jullie zijn/u bent gegaan
Ils             sont            allés                 zij zijn gegaan (mmv)
Elles        sont            allées              zij zijn gegaan (vmv)

Slide 14 - Tekstslide

Hoe schrijf je in het Nederlands "Ik ben gegaan" als je een man bent

Slide 15 - Open vraag

Hoe schrijf je in het Nederlands "Je bent gegaan" als je een vrouw bent

Slide 16 - Open vraag

passé composé + être
1. (aller)                  Il .....................    ......................
2. (arriver)            Tu .....................    ......................
3. (retourner)      Nous .....................    ......................
4. (descendre)    Vous .....................    ......................
5. (sortir)               Je....................    ......................

passé composé = onderwerp + avoir/être + voltooid deelwoord

Slide 17 - Tekstslide

Le passé composé : être ou avoir ?
90% van de tijd = avoir
10% van de tijd = être = welke werkwoorden?

Slide 18 - Tekstslide

Veel werkwoorden die over beweging gaan gebruik je met être

Slide 19 - Tekstslide

?
VOLTOOID DEELWOORD MET AVOIR (HEBBEN)
VOLTOOID DEELWOORD MET ÊTRE (ZIJN)
manger (eten)
venir (komen)
aller (gaan)
faire (doen)
être (zijn)
rester (blijven)

Slide 20 - Sleepvraag

Dan tot slot:
De keus tussen 'hebben' en 'zijn' is makkelijk: 
- Als je in de Nederlandse vertaling 'hebben' gebruikt, is dit ook zo in het 
  Frans.
- Als je in de Nederlandse vertaling 'zijn' gebruikt, is dit ook zo in het 
  Frans. 

uitzonderingen: être, commencer, oublier (Ned. zijn => Frans avoir)

Slide 21 - Tekstslide

Au travail!
Maak de opdrachten van vandaag. 
Zie Peppels met de datum van vandaag.

Slide 22 - Tekstslide