In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Vak: Economie
Hoofdstuk: 5.2 Wat wordt de prijs?
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Mini-check + arrangementen
4.
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
Slide 1 - Tekstslide
1. Lesopening
Pak je boek van economie op tafel en laat deze nog dicht op tafel liggen.
Huiswerk controle:
5.2 opdracht 20 t/m 30
Slide 2 - Tekstslide
2. Lesdoelen
Aan het einde van de les:
- Wat de inkoopprijs is
- Hoe je de verkoopprijs berekent
- Hoe je rekening houdt met andere aanbieders
- Wat de verschillen zijn tussen verkoop in winkels en online
Slide 3 - Tekstslide
3. Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie na het benoemen van de lesdoelen en het lezen van de theorie.
n.v.t.
- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag.
Iedereen
- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten.
n.v.t.
Slide 4 - Tekstslide
Verdiept arrangement:
Verdiept: n.v.t.
Huiswerk noteren + maken:
les: 5.2 deel 2
blz: 136 & 137
opdr: 31 t/m 35
Slide 5 - Tekstslide
Mini-check
Leerlingen in het basis en intensief arrangement doen mee met de mini-check.
Slide 6 - Tekstslide
Wat is een detailhandel?
A
Een winkel die spullen in een klein aantal verkoopt.
B
Een winkel die spullen in grote hoeveel heden verkoopt.
C
Een fabriek die zijn spullen verkoopt aan een groot handel.
D
Een groothandel die zijn spullen verkoopt aan de retailer.
Slide 7 - Quizvraag
Welk antwoord is juist?
A
De verkoopprijs is altijd lager dan de inkoopprijs
B
Dat geeft aan hoeveel producten je gaat verkopen
C
Dat geeft aan hoeveel euro je hebt gekregen voor de producten die je hebt verkocht
D
Dat geeft aan hoeveel euro je hebt uitgegeven voor de producten die je hebt ingekocht
Slide 8 - Quizvraag
Welke voordelen heeft een webshop?
A
Het is gezelliger om daar te winkelen
B
De brutowinstopslag per product is lager
C
Vaak zijn de producten goedkoper
D
Je hebt minder kosten
Slide 9 - Quizvraag
Wie maakt wat:
3 vragen goed? Ga zelfstandig aan de slag:
les 5.2 deel 2 opdracht 31 t/m 35 op blz 136/137
De rest doet mee met de instructie.
Slide 10 - Tekstslide
4. Instructie
Lees en kijk mee naar de volgende dia.
Slide 11 - Tekstslide
Concurrenten
- bedrijven die in de omgeving dezelfde producten verkopen als dat jouw winkel/bedrijf doet.
Oplossen door goede marketing.
Voorbeelden van marketing zijn:
Betere prijzen (goedkoper, betere producten of een betere service)
Slide 12 - Tekstslide
Noem zo veel mogelijk voordelen van een webshop
Slide 13 - Woordweb
Noem zo veel mogelijk Voordelen van een fysieke winkel
Slide 14 - Woordweb
Omzet berekenen
Vandaag verkoop je 280 broodjes voor €3,75 per broodje.
Stap 1: Wat is de afzet?
280 broodjes
Stap 2: Wat is de verkoopprijs?
€3,75
Stap 3: Bereken de omzet
280 x €3,75 = €1.050,-
afzet x verkoopprijs
Slide 15 - Tekstslide
5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?: jullie gaan zelfstandig les 5.2 deel 2, opdracht 31 t/m 35 op blz 136/137. Lees goed de stukjes tekst.
Wie heeft nog extra instructie/leeshulp nodig (intensief)?
Had je alle vragen van de mini-check fout? Wij maken samen opdracht 31 (zie volgende slide)
Slide 16 - Tekstslide
31. In een dag verkoop je 190 ijsjes. De gemiddelde verkoopprijs per ijsje is €1,70 per stuk.
a. Hoeveel is de afzet?
b. Bereken de omzet.
Slide 17 - Tekstslide
6. Zelfstandig werken
Je leest de blauwe & groene stukjes tekst.
Je maakt zelfstandig 5.2 opdracht 11 t/m 17 op blz 153/155