Beeldende begrippenkennis voor CSE 5Hte

Een beeldmerk is
A
het beeld van een merk
B
combinatie van beeld en letters waaraan je een bedrijf snel herkent
C
een abstract beeld
D
een standbeeld
1 / 53
volgende
Slide 1: Quizvraag
TekenenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Een beeldmerk is
A
het beeld van een merk
B
combinatie van beeld en letters waaraan je een bedrijf snel herkent
C
een abstract beeld
D
een standbeeld

Slide 1 - Quizvraag

Voorbeeld van beeldmerken

Slide 2 - Tekstslide

Betonskeletbouw is een gebouw waarbij...
A
alles van beton is
B
waar het beton op botten lijkt
C
pilaren en muren van beton alles dragen (geen dragende muren)
D
uit het modernisme

Slide 3 - Quizvraag

Gestileerd wil zeggen
A
dat een vorm tot zijn wezenlijke kenmerken is teruggebracht
B
dat het een stijl heeft.
C
dat er een stilist bij betrokken is.
D
dat het abstract is.

Slide 4 - Quizvraag

Het bijenkorf logo is een gestileerde bijenkorf

Slide 5 - Tekstslide

Een geabstraheerde vorm is een vorm of voorstelling die
A
onherkenbaar is
B
(gedeeltelijk of geheel) abstract is gemaakt
C
niet uit de werkelijkheid komt
D
die veranderd is

Slide 6 - Quizvraag

Dit stuk van een zuil heet
A
kapitaal
B
Dorisch
C
een kapiteel
D
bovenstuk

Slide 7 - Quizvraag

Een tympaan of timpaan is
A
iets exclusief Grieks
B
de driehoekige vorm die je in tempelgevels en bijv boven poorten ziet
C
is hetzelfde als een zuil
D
is altijd van steen

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Een fresco is
A
schilderen met kalk
B
schilderen met pigment in natte kalk
C
een schildering met waterverf
D
een voorstelling

Slide 10 - Quizvraag

Doordat bij de frescotechniek de kalk snel droogt kun je
A
prachtige kleuren maken
B
heel snel werken
C
niet heel gedetailleerd werken
D
lastig mooie kleurovergangen schilderen

Slide 11 - Quizvraag

Een kwantiteitskleurcontrast krijg je door
A
veel kleur te gebruiken
B
het naast elkaar toepassen van verzadigde kleuren
C
het naast elkaar toepassen van verschillende hoeveel-heden kleuren naast elkaar toe te passen
D
verzadigde naast onverzadigde kleur

Slide 12 - Quizvraag

Een zuivere kleur wordt ook wel
A
stralend genoemd
B
verzadigd genoemd
C
met wit gemengd
D
een primaire kleur genoemd

Slide 13 - Quizvraag

Alle kleuren uit de kleurencirkel zijn zuivere kleuren (ook al is paars gemend van blauw en rood

Slide 14 - Tekstslide

Toegepaste kunst is kunst die
A
ergens voor dient
B
een gebruiksfunctie heeft, zoals een vaas
C
is om naar te kijken
D
door iemand is gemaakt

Slide 15 - Quizvraag

Als een schilderij naturalistisch oogt, dan ziet het er
A
natuurlijk uit
B
vanzelfsprekend uit
C
echt uit
D
uit zoals de zichtbare werkelijkheid is.

Slide 16 - Quizvraag

Het plafond van deze kerk
A
is hoog
B
bestaat uit een tongewelf (romaans)
C
bestaat uit een kruisgewelf
D
bestaat uit een kruisribgewelf (gotisch)

Slide 17 - Quizvraag

Bij centraalperspectief is sprake van
A
een verdwijnpunt in het midden van de afbeelding
B
van diepte
C
dat het perspectief centraal staat
D
van een hoog standpunt

Slide 18 - Quizvraag

Voorbeeld van centraalperspectief

Slide 19 - Tekstslide

In perspectief komen evenwijdige horizontale lijnen in de werkelijkheid, als ze worden doorgetrokken, ...
A
bij elkaar in een verdwijnpunt op de horizon
B
bij elkaar in de verte
C
bij elkaar in een tekening
D
bij elkaar in een punt

Slide 20 - Quizvraag

een lichaamsdeel (of ander voorwerp) dat naar de schilder toe wijst of ervandaan, wordt door het perspectief ...
A
verkort. Dit noem je ook wel een verkorting
B
verlengd
C
verdraaid
D
in een schuine lijn geplaatst

Slide 21 - Quizvraag

Verkorting

Slide 22 - Tekstslide

In de Mona Lisa past Da Vinci 'atmosferisch perspectief' toe. Dat is
A
een vorm van sfeervolle diepte
B
diepte creeren door kleuren ver weg fletser / koeler / vager te maken
C
hetzelfde als lijnperspectief
D
een persoonlijke vorm van diepte maken

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Een 'allegorie' is
A
een samengeraapt zootje
B
een religieuze voorstelling
C
een symbolische weergave van een gebeurtenis
D
een genre in de kunst

Slide 25 - Quizvraag

In de Renaissance en het Neoclassicisme gebruiken kunstenaars graag een allegorie in hun werk. In het schilderij 'De eed van de Horatiers' van David staan deze Romeinse mannen symbool voor het ideaal van de Franse revolutie: offer jezelf op voor je land!

Slide 26 - Tekstslide

De compositie van een tweedimensionaal werk
A
gaat om de ordening van kleuren, lijnen, vormen en richtingen
B
is een kwestie van smaak
C
heeft te maken met de muzikale kwaliteiten van een kunstwerk
D
gaat vooral om richtingen

Slide 27 - Quizvraag

Complementair kleurcontrast is het contrast tussen
A
koele en warme kleuren
B
donkere en lichte kleuren
C
kleuren die tegenover elkaar staan in de kleurencirkel
D
zuivere en onzuivere kleuren

Slide 28 - Quizvraag

In een dynamische compositie (zowel twee- als driedimensionaal) is sprake van
A
beweeglijkheid door verschillende rich-tingen, kleuren, vormen
B
bewegende mensen of dieren
C
een energieke voorstelling
D
emotie

Slide 29 - Quizvraag

Voorbeelden van dynamische composities

Slide 30 - Tekstslide

Een kunstwerk met veel decoratieve elementen is
A
een mooi kunstwerk
B
een kunstwerk dat veel versieringen bevat
C
een kunstwerk dat je goed als decor kunt gebruiken
D
altijd tweedimensionaal

Slide 31 - Quizvraag

Dit kunstwerk van Alphons Mucha bevat veel decoratieve elementen, bijvoorbeeld de bloem en plantmotieven in de cirkelvorm rond de vrouw

Slide 32 - Tekstslide

Eigenschaduw is de schaduw
A
van jezelf
B
die een voorwerp of object naast of achter zichzelf werpt
C
op het voorwerp/object zelf
D
die het gevolg is van tegenlicht

Slide 33 - Quizvraag

Deformatie is een ander woord voor
A
vormverandering
B
lelijk maken
C
ruimtelijk maken
D
ontvormen

Slide 34 - Quizvraag

De gezichten van de vrouwen in dit beroemde schilderij van Picasso zijn gedeformeerd

Slide 35 - Tekstslide

Happening door de kunstenaar Allan Kaprow (jaren zestig). Happening is onderdeel van conceptuele kunst

Slide 36 - Tekstslide

Een installatie is een
A
vorm van toegepaste kunst
B
is een kunstwerk waarin techniek een grote rol speelt
C
tweedimensionale collage
D
een ruimtelijk beeld verschillende losse elementen

Slide 37 - Quizvraag

Een organische vorm is een vorm die je ontleent aan
A
een orgaan
B
een natuurlijke vorm als mens, dier en plant. Vloeiende vormgeving.
C
planten
D
mensen

Slide 38 - Quizvraag

Plasticiteit is
A
een term uit de beeldhouwkunst
B
heeft met materiaal te maken
C
ruimtelijkheid die ontstaat door licht en schaduw
D
is altijd 3D

Slide 39 - Quizvraag

Een stilleven is een
A
statisch kunstwerk
B
kunstvorm uit de zeventiende eeuw
C
levenloos kunstwerk
D
schilderij, tekening of foto van objecten, die met zorg zijn belicht

Slide 40 - Quizvraag

Een repoussoir is een
A
vorm op de voorgrond in een 2d kunstwerk dat voor diepte zorgt
B
Frans meubelstuk
C
kunstvorm uit het neoclassicisme
D
resultaat van tegenlicht

Slide 41 - Quizvraag

Het grote schilderdoek links op de voorgrond van dit schilderij van Velazques is een voorbeeld van een repoussoir.
Het object is deels afgesneden. Je oog wordt langs dit object de ruimte in geleid. Zo versterkt de schilder het gevoel van ruimtelijkheid.

Slide 42 - Tekstslide

Bij een over-all compositie is er
A
geen speciale aandachts-plek in het tweedimensiona-le beeld. Overal gebeurt wat
B
gebeurt er van alles in het schilderij
C
sprake van een ritmische compositie
D
is het schilderij tot de rand toe volgeschilderd

Slide 43 - Quizvraag

Voorbeeld van over-all compositie

Slide 44 - Tekstslide

Het begrip factuur in de kunst verwijst naar
A
de maaksporen (zoals kwaststreken, boetseer-sporen) zichtbaar in het werk
B
de rekening die de kunstenaar voor zijn kunstwerk kan sturen
C
breuksporen in het kunstwerk
D
verf en/of klei en/of brons

Slide 45 - Quizvraag

In de romantiek gaat de voorstelling over
A
gevoel
B
donkere kleuren en wild schilderen
C
historische onderwerpen, dramatische gebeurte-nissen, kracht vd natuur
D
fantasie

Slide 46 - Quizvraag

De architecten van de romantiek
A
grijpen terug op vroegere bouwstijlen als gotiek en renaissance
B
werken met veel versieringen
C
bouwen fantasiegebouwen
D
zijn vooral ingenieurs

Slide 47 - Quizvraag

Eclecticisme is
A
een aandoening
B
past niet in de kunst
C
is teruggrijpen op oude stijlen
D
is het combineren van verschillende stijlen in 1 gebouw of kunstwerk

Slide 48 - Quizvraag

Academisme is een stijl die
A
klassiek is
B
een perfecte (schilder)techniek hanteert, mensfiguren idealiseert en eigentijdse gebeurtenissen in allegorieen vertelt
C
is een stijl van de romantiek
D
teruggrijpt op de renaissance

Slide 49 - Quizvraag

Op de achtergrond zie je het Centraal station van Antwerpen. De gevel is door ... en de overkapping door ... ontworpen
A
kunstenaars - architecten
B
beeldhouwers - ingenieurs
C
kunstenaars - ingenieurs
D
architecten - ingenieurs

Slide 50 - Quizvraag

Noem de twee stromingen van Hollands impressionisme
A
Hollandse en Belgische school
B
De Haagse en Rotterdamse school
C
De Haagse en Amsterdamse school
D
De Bergense en Haarlemse school

Slide 51 - Quizvraag

Optische kleurmening is dat je kleur
A
op het oog mengt
B
mengt op het doek door verschillende kleuren in stippen naast elkaar te zetten
C
dat je een illusie met kleur maakt
D
gebruikt om atmosferisch perspectief te maken

Slide 52 - Quizvraag

'En plein air' schilderen wil zeggen
A
dat je de lucht schildert
B
dat je buiten schildert (niet in de studio)
C
dat je met tubes schildert

Slide 53 - Quizvraag