H3_persoonlijk_voornaamwoord

Leerdoel
- Ik kan het persoonlijk voornaamwoord met nadruk gebruiken in een Franse zin.
- Ik kan een persoonlijk voornaamwoord gebruiken als lijdend voorwerp of als meewerkend voorwerp.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leerdoel
- Ik kan het persoonlijk voornaamwoord met nadruk gebruiken in een Franse zin.
- Ik kan een persoonlijk voornaamwoord gebruiken als lijdend voorwerp of als meewerkend voorwerp.

Slide 1 - Tekstslide

Pers. vnw. gebruikt als lijdend voorwerp
 Als het persoonlijk voornaamwoord lijdend voorwerp is, dan gebruik je:
- me/m’    (mij)
- te/t’         (jou)
- le/l’          (hem)
- la/l’          (haar)
- nous       (ons)
- vous        (jullie/u)
- les            (hen)

Slide 2 - Tekstslide

Pers. vnw. gebruikt als meewerkend voorwerp
Als het persoonlijk voornaamwoord meewerkend voornaamwoord is, dan gebruik je: 
me/m'    (mij)
te/t'         (jou)
lui            (hem/haar)
nous      (ons)
vous      (jullie/u)
leur        (hun)

Slide 3 - Tekstslide

Pers. vnw. gebruikt als lijdend voorwerp 
Le vervangt een woord dat mannelijk enkelvoud is:
Tu regardes le film? - Oui, je le regarde.

La vervangt een woord dat vrouwelijk enkelvoud is:
Tu vois la fille? - Oui, je la vois.

Les vervangt een woord dat mannelijk/vrouwelijk meervoud is:
Tu donnes les livres? - Oui, je les donne.

Slide 4 - Tekstslide

Pers. vnw. gebruikt als meewerkend voorwerp
Dit gebruik je bij werkwoorden die beginnen met het voorzetsel à (in het Nederlands de woorden aan/voor)

Bijvoorbeeld:
Il m'envoie des textos. (envoyer à)  - Hij stuurt me sms'jes.
Tu lui donnes un cadeau. (donner à) - Jij geeft hem een cadeau.

Slide 5 - Tekstslide

Vous voulez savoir le prix de la moto?
Oui, je ..... sais.
A
le
B
la
C
les

Slide 6 - Quizvraag

Vous savez la réponse, madame?
Oui, je ..... sais.
A
le
B
la
C
les

Slide 7 - Quizvraag

Tu vas répondre à ton ami?
Oui, je vais ..... répondre.
A
lui
B
leur
C
nous

Slide 8 - Quizvraag

Elle répond la carte?
Oui, elle ..... répond.

A
le
B
la
C
les

Slide 9 - Quizvraag

La guide répond aux touristes?
Oui, il ..... répond.
A
lui
B
leur
C
vous

Slide 10 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord met nadruk
....., il regarde un film.
A
Moi
B
Elle
C
Lui
D
Nous

Slide 11 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord met nadruk
....., vous lisez un livre?
A
Toi
B
Nous
C
Eux
D
Vous

Slide 12 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord met nadruk
....., tu vas partir au Canda?
A
Toi
B
Moi
C
Elle
D
Eux

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
La mère regarde son enfant.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Le prof téléphone aux enfants.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
Alexandre a mangé le croissant.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Mika rend le livre à Juliette.

Slide 17 - Open vraag

Kies het persoonlijk voornaamwoord dat het lijdend voorwerp vervangt.
Tu prends les gateaux? Oui, je .... prends.

Slide 18 - Open vraag

Kies het persoonlijk voornaamwoord dat het lijdend voorwerp vervangt.
Lisa prend la photo? Oui, ..... prend.

Slide 19 - Open vraag